Gods puzzel

Veel gevoel heb ik nog niet bij Ingrid van Engelshoven, maar ik ben benieuwd wat deze D66-minister de wetenschap gaat brengen. Als er één terrein is waar liberale kosmopolieten goed gedijen, dan is het wel de wetenschap, zou je denken. Wetenschappers vliegen de hele wereld over om zich op conferenties aan elkaars ideeën te laven. Geef ze een goed hotelbed en een snelle wifi-verbinding, en deze gedreven denkhoofden werken eensgezind aan de grote vragen van de wereld. Allerlei toevallige dingetjes zoals afkomst, geslacht en nationaliteit doen er voor hen niet toe. Hier tellen louter talent, ijver en ambitie; de wetenschappelijke wereld als een D66-paradijs.

Inzetten op universele superteams heeft echter ook een schaduwzijde. Zo stelde de Nederlandse Sociologische Vereniging onlangs dat de sociologie vervreemd is geraakt van de Nederlandse samenleving. Ambitieuze sociologen (en trouwens ook andere sociale wetenschappers en geesteswetenschappers) bestuderen liever geen Nederlandse vraagstukken, want daarmee kun je minder scoren in de internationale arena. En als je daar niet scoort, kun je een baan aan de universiteit tegenwoordig wel vergeten.

Gevolg is dat onze geleerden met hun mond vol tanden staan zodra beleidsmakers bij hen aankloppen met prangende vragen over de Nederlandse samenleving. Wat zou mensen in de wijk zelfredzaam maken? Wat is een redelijke aanpak van geesteszieke misdadigers? Hoe komt het dat Brabant zo bizar veel wietschuren telt? Beleidsmakers moeten er zelf maar een slag naar slaan. Wetenschappers weten het namelijk niet, want het is carrièretechnisch niet slim om je daarin te verdiepen. Het publieke geld dat in de wetenschap wordt gestopt, betaalt zich dus niet uit in een deugdelijke feitenbodem onder het nationale beleid.

Deze perverse situatie is het gevolg van een meet- en beoordelingssysteem dat vooral is toegesneden op de natuur- en levenswetenschappen. Daar heeft een universele aanpak een zekere logica: kernsplitsing of celdeling kun je overal ter wereld met willekeurig welke vakgenoot bestuderen – maakt niet uit voor de uitkomsten. Maar de vragen van juristen, organisatiedeskundigen en geesteswetenschappers zijn onvermijdelijk geworteld in een bepaalde tijd en cultuur. Als je die wortels negeert, begrijp je gelijk het vraagstuk niet meer.

‘God is dood’, schreef Friedrich Nietzsche anderhalve eeuw geleden. De mensen hebben het alleen nog niet tot zich laten doordringen, zó ondermijnend en bedreigend vinden ze die gedachte, stelde hij ook. Als ik wetenschappers hoor praten over hun werk, denk ik vaak aan Nietzsche, want de religieus geladen metaforen vliegen je om de oren – opmerkelijk genoeg vooral in kringen van natuur- en levenswetenschappers. Daar is het beeld van de puzzel populair, waarin wetenschappers hun onderzoek presenteren als een ‘puzzelstukje’ dat aansluit bij de puzzelstukjes die hun collega-wetenschappers overal ter wereld aan het vergaren zijn. De suggestie: als we de puzzel eenmaal gelegd hebben, zien we de werkelijkheid!

Die metafoor leunt op een archaïsche gedachtegang. Ga maar na: dat plaatje wat wetenschappers proberen na te leggen, is naadloos te vertalen in het plan van God. Helaas voor de mensheid is het deksel van de puzzel zoek en liggen de stukjes door de war. Sinds de verstoting uit het paradijs dolen we rond in een omgeving die we niet begrijpen en die ons deels vreemd is. Met het resterende goddelijke vonkje in ons – de ratio – proberen verstandelijk uitzonderlijk begaafde soortgenoten het oorspronkelijke goddelijke plan te reconstrueren uit allerlei indirecte aanwijzingen. Dit beeld past naadloos in de Middeleeuwen, toen God nog volop leefde. Nu is God dood. Dat is alleen nog niet helemaal doorgedrongen tot de puzzelaars onder de wetenschappers.

Ik geloof niet dat de puzzelmetafoor helpt om te begrijpen wat natuur- en levenswetenschappers feitelijk doen. En ik denk dat zij wetenschappers die zich buigen over cultuurgebonden vragen ronduit hindert. Toch voedt die metafoor van een universele puzzel waaraan ‘de wetenschap’ werkt nog steeds de dominante ideeën over kennisvergaring, getuige alleen al het veel te algemene beoordelingssysteem waaraan we al onze wetenschappers onderwerpen.

Hier een lakmoesproef voor D66. Is het de partij van het contextloze, losgezongen kosmopolitisme? Of toch die partij die werkelijk doorleeft wat de dood van God betekent, en dus ook snapt dat je een door-en-door toevallige en vlietende wereld nooit in één statisch beeld zult kunt vangen? Minister Van Engelshoven mag met haar wetenschapsbeleid laten zien waar D66 voor staat.

Blind solidair

U weet: het onbezonnen ontginnen van big data bedreigt onze privacy. Mogelijk heeft u zelfs uw handtekening al gezet om het referendum over de sleepwet af te dwingen. Ik heb dat zojuist gedaan. Maar eigenlijk maak ik me persoonlijk drukker om een ander effect van al dat gezoek naar patronen in bijeengegaarde informatie over groepen mensen: de uitwerking daarvan op onze solidariteit.

Kijk naar wat er gebeurt rondom zorg. Als je vroeger ziek werd, was dat gewoon flink balen, maar je wist: ziekte hoort nu eenmaal bij het menselijk bestaan. Vanuit dat besef hebben we als groep een fonds opgericht. Ieder van ons stopt er geld in en op het moment dat je ziek wordt, haal je uit het fonds wat je nodig hebt. De ene groepsgenoot zal in de praktijk vaker een greep uit de pot doen dan de ander, maar daar zeuren we niet over, want ziek is ziek en het is erg genoeg als dat lot jou treft.

Ziek zijn hoort nog steeds bij het leven. Maar inmiddels hoort een aandoening ook bij een of ander risicoprofiel. Jij bent wellicht het slag mens met een verhoogde kans op diabetes, borstkanker, een sportblessure, een muisarm. Life is a bitch, dus die risico’s zijn niet eerlijk over de groep verdeeld. Zodra je weet wat je profiel is, ligt desondanks onmiddellijk de vraag op tafel wat je eraan doet om die aandoening waar jij extra vatbaar voor bent te voorkomen. Als je echt ziek wordt, ga je de groep immers geld kosten. Opeens zitten we dus niet meer allemaal in hetzelfde schuitje. Hoe meer kennis we vergaren over risicoprofielen, hoe meer de groep uiteenvalt in subcategorieën. En dat doet iets met solidariteit.

Hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer maakte ooit een zinvol onderscheid tussen waarschijnlijkheid en risico. Waarschijnlijkheid gaat over blinde kansen. Je hebt geluk – of pech. Als pechvogel ontwikkel je bijvoorbeeld spierdystrofie, of moet je zien te leven met een of andere ondermijnende allergie. Mensen tonen zich gewoonlijk behoorlijk solidair met een groepsgenoot die door pech wordt getroffen, aldus De Beer. Jij kunt er ook niets aan doen, en jouw lot had evengoed het mijne kunnen zijn, dus betalen we met liefde jouw zorgrekeningen uit de gezamenlijke pot.

Risico’s zijn daarentegen niet blind. Zij geven aan hoeveel kans jij loopt op een bepaalde aandoening – en opeens stroomt de solidariteit heel wat minder gemakkelijk van medemens naar medemens. Heb jij aanleg voor hartproblemen? Vervelend voor je, maar wil je dan wel de roomboter laten staan alsjeblieft? Want als jij niet een beetje je best doet, neemt de kans toe dat jij een beroep moet doen op de gezamenlijke pot. En dan gaat mijn premie omhoog, omdat jij te belazerd bent om te zorgen dat je niet ziek wordt. Zo maakt kennis over risico’s dat we elkaar de maat gaan nemen. Ongemerkt worden we elkaars politieagenten.

Ik weet dat de zorgkosten de pan uit rijzen, en ik vind dat daar iets aan moet gebeuren. Maar op deze manier wil ik eigenlijk helemaal niet denken over gezondheid en ziekte. Ik wil niet hoeven oordelen in hoeverre mijn medemensen hun lijden over zichzelf afroepen, en in hoeverre zij mij daarmee op kosten jagen. Natuurlijk zit dat trekje wel in mij; niets berekenends is mij vreemd. Ik kies bijvoorbeeld zonder schroom voor een autoverzekering waarbij ik minder premie betaal naarmate ik minder ongelukken maak. ‘Die korting heb ik wel verdiend’, denk ik dan. Maar als het op leven, lijden en dood aankomt zou ik liever gewoon blind solidair zijn.

Eigenlijk wil ik dus beschermd worden tegen mijn eigen venijn. Ik verlang naar een zorgstelsel dat mij weghoudt van de menselijke neiging om het eigen gedrag af te zetten tegen dat van anderen. Ik zou willen dat de politiek niet kletst over het eigen risico, maar bedenkt hoe het zorgstelsel solidair kan blijven nu big data in rap tempo steeds specifiekere kennis over risicoprofielen levert. Hoe arrangeer je dan de solidariteit tussen zieke en nog-niet-zieke mensen? Vraag mij niet hoe dat moet. Ik heb slechts een voorspelling: als we niet ingrijpen, zal profielenkennis de groep steeds verder uit elkaar drijven. Solidariteit heeft altijd baat gehad bij een zekere blindheid. Wat doen we nu we zien?

Interessante gedachten

Vlak voor de zomer zei Ian Buruma, de nieuwbakken hoofdredacteur van The New York Review of Books, dat de ‘interessantste gedachten nu op rechts worden gevormd’. Zelf ontleen ik in de praktijk weinig houvast meer aan die hele verdeling in politiek links en rechts; wat dat betreft ben ik mooi ontheemd geraakt. Maar interessante gedachten, ja, daar kun je me voor wakker maken! Ik zie mezelf als iemand voor wie interessante gedachten belangrijk zijn. Dus heb ik de hele zomer ijverig gezocht naar die nieuwe ideeën van rechts.

En bar weinig kunnen vinden. Geen spetterende verdediging van de rechtsstaat, geen lucide betoog over het ondermijnende effect van identiteitspolitiek, geen scherp herijken van wat privacy in onze tijden behelst. Ja, rechts wil het veilig hebben – maar dat is niets nieuws. Heb ik wellicht op de verkeerde plekken gekeken? Waar had ik het eigenlijk moeten zoeken? Buruma gaf geen enkele concrete aanwijzing.

Misschien is rechts zelf ook een beetje aan het dolen. Paul Jansen, hoofdredacteur van De Telegraaf, zei ooit in Vrij Nederland: “Ik ben niet zo rechts, ik heb gewoon een hekel aan hypocrisie. En dat kom ik meer bij links tegen dan bij rechts.” Ik denk dat Jansen hier een rechtse verlegenheid toont met idealen. Voor plat rechts zijn idealen bij voorbaat al hypocriet. Iedereen weet in die kringen dat mensen in de kern uit zijn op hun eigenbelang. Diepzinnige gedachten en mooie vergezichten van een ander begrijp je dan al snel als manieren om eigenbelang te verhullen; in feite manieren om jou te manipuleren zodat jij iets gaat doen wat stiekem in het belang van die ander is. Hypocriet zeg!

Voor plat rechts is eigenbelang onze grootst gemene deler – en daar moet het verder maar bij blijven ook. Van eigenbelang kun je tenminste op aan. Ik denk overigens niet dat Jansen zelf zo plat is. Volgens mij is hij een man in staat tot interessante gedachten. Ik merk ook dat Jansen bij mij een gevoelige snaar raakt in zijn afkeer van linkse hypocrisie. Jammer alleen dat hij het houdt bij zijn hekel en zelf geen rijke gedachte naar voren schuift.

Want Jansen, zeg nou zelf: wat is dat voor een akelige rechtse biotoop waarin het hypocriet is om te verlangen naar een betere wereld? Een beetje mens wil een mooie boog over de samenleving spannen en zichzelf begrijpen als levend onderdeel van datgene wat in dat grotere gebaar wordt omvat. Een beetje mens zoekt het kleinst gemene veelvoud, zeg maar. Die zoektocht veronderstelt dat je jezelf een beetje te buiten gaat. Eigenbelang kennen alle dieren. De wens jezelf te ontstijgen is uniek aan onze soort. Zoals de Britse schrijver G.K. Chesterton zegt: “De beschaving zelf is de meest romantische rebellie.” Verheffende dromen hebben ons onttrokken aan de ruwe strijd om het bestaan en het leven voor iedereen beter gemaakt. Het is dom van plat rechts om dat te vergeten.

Maar ik zei het al, ik ben dolende. Want dromen zijn ook gevaarlijk, en ik bespeur daar bij links weinig gevoeligheid voor. Links hoort niet graag dat hun verlangen iedereen bij de samenleving te betrekken in één grote omarming – hoe goed bedoeld ook – voor sommige mensen een behoorlijk beknellende ervaring kan zijn. Opvattingen van het goede leven kunnen verschillen. Wil jij een groene stad, met insectenhotels, hagen waarin egels nestelen, en sedumdaken? Nou, ik vind een betegelde tuin mooi en herfstbladeren slordig. Mag ik? En, linkse idealist: als je merkt dat ik het niet met je eens ben, ga me dan vooral niet informeren, alsof ik er allemaal nog niet zo goed over heb nagedacht. Dat is – naast irritant – net zo goed dom. Dan doe je alsof feiten en gedachten, mits welbegrepen, automatisch tot dezelfde droom leiden. Wat au fond hetzelfde is als een totalitaire ideologie aanhangen.

Ik mag dan niet precies weten in welke hoek ik Buruma’s interessante gedachten moet zoeken, ik weet wel dat ik weg moet blijven bij plat rechts (te weinig ambitieuze gedachten) en dogmatisch links (te massieve gedachten). In beide gevallen weet je dat er bepaalde ervaringen worden weggelaten en geschrapt omdat ze niet passen bij het ideaal. De werkelijkheid is namelijk overdadig, rommelig, veelstemmig. Houden zo.

Minpuntje

In 1977 voerde de PTT de postcode in. Hartstikke handig, want zo kon je automatisch brieven sorteren – mits de afzender voldoende netjes schreef natuurlijk. In die tijd kon niemand bevroeden dat de PTT veertig jaar later geprivatiseerd zou zijn, dat dit private bedrijf de rode brievenbussen daadkrachtig zou vervangen door oranje exemplaren, en dat er sowieso nauwelijks nog brieven worden gesorteerd omdat we elkaar via de fysieke weg eigenlijk alleen nog maar rouwkaarten sturen. Toch is de postcode onverminderd handig. We sorteren er nu mensen mee.

Het makkelijke van een postcode is dat hij fungeert als linking pin tussen databestanden van allerlei slag. Welke vragenlijst je ook invult, welk product je ook bestelt – vrijwel altijd zul je je postcode vermelden. Postcodes voeden inmiddels vrijwel elk algoritme dat patronen in menselijk gedrag vangt. Geef me je postcode, en ik heb gelijk een heel aardige eerste indruk van je; ik kan redelijk voorspellen wat jou vermoedelijk bevalt en waar je bang voor bent.

Op basis van dergelijke algoritmes bepalen bedrijven of het zin heeft om bij jou reclame te maken voor een doosje exclusieve wijn, dan wel een scooter op afbetaling. Op basis van algoritmes weet GroenLinks in welke straten de partij haar vrijwilligers in verkiezingstijd het beste kan laten aanbellen omdat daar de meeste weifelaars wonen. Algoritmes sturen ook het gedrag van de politie: sinds dit jaar surveilleert de Nederlandse politie extra vaak rond huizenblokken waar volgens de software veel inbraken worden verwacht.

Algoritmes maken het beleid van bedrijven, organisaties en overheden ongetwijfeld efficiënter – en dat is (in ieder geval vanuit hen bezien) een dik pluspunt. Maar onschuldig zijn ze niet. Zo hebben voorspellingen de akelige neiging zichzelf te versterken. Als de politie meer gaat surveilleren in bepaalde wijken, zal zij daar ook eerder boeven betrappen. Die hoge pakcijfers worden natuurlijk teruggeploegd in het datasysteem, waardoor die wijk steeds ‘gevaarlijker’ wordt, en niets logischer lijkt dan om daar nog weer extra agenten te posteren. ‘Een giftige cyclus’, noemt de Amerikaanse wiskundige en blogger Cathy O’Neill dat.

Zelf geeft O’Neill het voorbeeld van Amerikaanse rechters, die volgens haar geneigd zijn om een misdadiger een hogere straf te geven als de kans groot wordt geacht dat de betreffende boef nogmaals in de fout zal gaan. Dit is volgens O’Neill typisch zo’n voorspelling die zichzelf waarmaakt. Immers: hoe langer je in de gevangenis zit, des te groter de kans op criminele vriendjes, en des te moeilijker om -eenmaal vrij- weer werk te vinden. Waardoor je sneller terugvalt in de criminaliteit. En ja hoor: daar heb je weer zo’n langgestrafte die opnieuw een misdrijf pleegt! Die voorspellingen van het recidive-model komen uit! Algoritmes zijn weliswaar blind, maar daarmee nog niet neutraal, constateert O’Neill. Vaak zitten er aannames ingebouwd die bestaande sociale ongelijkheden in stand houden of zelfs versterken. En dat is een serieus minpunt, zou ik met haar zeggen.

Mij zit nog een ander minpunt dwars: algoritmes drukken je terug in wie je al was. Voor een algoritme ben je een optelsom van je geschiedenis. Ze zien je verleden, en niet je potentie. Breken met het bekende is natuurlijk berucht moeilijk; we vallen vaak terug in onze routines. En veranderingen zijn eng. Je weet wat je hebt, niet wat je krijgt. Toch kan je als mens het besluit nemen om welbewust te breken met ál wat je van jezelf vindt en weet, en de zaken voortaan over een andere boeg gooien. Filosoof Hannah Arendt noemde dit ‘nataliteit’; in principe kun je jezelf iedere dag opnieuw geboren laten worden. Dankzij dit vermogen zijn mensen soms in staat om het onverwachte waar te maken. Tegen iedere waarschijnlijkheidsrekening in.

Vanouds wordt filosofie vaak gezien als een oefening in sterven. Maar voor Arendt is filosofie juist een oefening in beginnen. De mens is voor haar het dier dat kan breken met het verleden. Een dier dat ‘dit niet!’ kan zeggen, en zichzelf kan herscheppen. Mensen kunnen losbreken uit hun mal, het grote onbestemde tegemoet. Dat kan gevaarlijk zijn, en mislukt natuurlijk vaak. Maar precies daar zit ook onze hoop, onze waardigheid, onze vrijheid. Die hoop, waardigheid en vrijheid gunnen algoritmes ons niet. Zij benaderen ons steevast als de sukkels die we tot nu toe waren.

Zelfstandig

Ze doen heel geheimzinnig over hun agenda, maar misschien hebben de politici die op dit moment onderhandelen over toekomstig Nederland het nu wel over zzp’ers. Bij die gedachte lopen de rillingen me over de rug. Ik verwacht er niets goeds van.

Al jaren word ik als werkend burger geschaard onder de noemer ‘zelfstandige zonder personeel’. Het ongemak dat uit die term spreekt – je bent kennelijk vooral iets niet, zoals ‘vrouw zonder kind’ of ‘fietser zonder licht’ – toont wat mij betreft de ideeënarmoede over de plek van werk in een mensenleven. Klassiek rechts verdeelt werkenden onder in leiders en volgelingen, klassiek links in machtigen en zwakken. Zzp’ers passen niet lekker in een van beide schema’s, met als gevolg dat één miljoen Nederlanders verweesd rondsopt in de sociaal-economische polder.

De politiek probeert wel mij in een kamp te lokken. De VVD spreekt me aan als ondernemer en vleit me door te zeggen dat ik lef en ambitie heb, en natuurlijk wil genieten van het succes dat ik eigenhandig uit de markt pers. Nou, zo voelt het helemaal niet. Ik ben niet zo iemand die zegt: ‘Het maakt mij niet uit of ik een schoenenfabriek of een IT-bedrijf run, als ik er maar een succes van kan maken!’ Integendeel, ik ben iemand die verknocht is aan de inhoud van haar werk. Mijn werk is wie ik ben. Juist daarom vind ik het idee onverdraaglijk dat een baas zeggenschap zou hebben over wat ik doe – dat voelt als het uit handen geven van mijn autonomie. Ik weet dat er goede bazen bestaan; ik heb ze zelfs van dichtbij meegemaakt. Maar ik ga het risico niet nemen om me formeel onder het gezag te plaatsen van iemand die ik misschien moet gehoorzamen tegen mijn eigen beter weten in. Die radeloze eigenwijsheid is wat me tot een zzp’er maakt. En als dat betekent dat ik me ook enkele ondernemersvaardigheden eigen moet maken – zoals een boekhouding bijhouden, mijn eigen IT-shit oplossen, en mezelf als merk presenteren op een website – dan neem ik dat op de koop toe.

Ik identificeer mezelf dus als zelfstandige, niet als ondernemer. Maar ik herken me ook niet in het beeld dat klassiek links van zzp’ers schetst – sneue ex-werknemers die als rechteloze zelfstandigen nog beter uit te buiten zijn door opportunistische directies. Wie kan er met zo’n zelfbeeld leven? Bovendien doet dit geen enkel recht aan de trots die ik voel bij het werk dat ik doe, noch aan de drijfveer om iets te willen maken dat toont waarvoor ik sta.

Hier stuit ik op oud zeer. Als beginnend freelance journalist meldde ik me bij de vakbond. Het klinkt misschien heel onnozel, maar ik had verwacht dat ik verwelkomd zou worden met woorden in de trant van: ‘Wat leuk dat ook jij voor een leven als journalist hebt gekozen! Kom bij de club, dan gaan we zorgen dat wij niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen worden.’ In plaats daarvan kreeg ik een absurde contributie voorgelegd, afgestemd op het inkomen van journalisten die veilig onder een CAO vielen – en liet de bond verder in alles merken eigenlijk niets van freelancers te willen weten. Met een schok realiseerde ik me dat die solidariteit waar de vakbond voor heet te staan zich slechts uitstrekt tot de binnenring van journalisten met een vast contract. En dat het de bond om het beschermen van (gevestigde) belangen ging, niet om het verenigen rond een gilde.

De hele term zzp’er is een vergaarbak, dus ik weet niet hoeveel zelfstandigen hun werk beleven zoals ik. Maar voor mijn type draait werk in essentie noch om succes, noch om goede arbeidsvoorwaarden. Het allerbelangrijkste is om via werk uit te drukken wie je bent. En tsja, als je werk zo nauw verknoopt is met je identiteit, kun je moeilijk toestaan dat iemand anders daar de macht over heeft. Ik weet niet of deze kijk op werk handig of wijs is – soms denk ik dat een meer ontspannen houding beter zou zijn – maar dit is de logica van een zelfstandige. Misschien iets voor de onderhandelaars om mee te nemen: heel veel kwesties raken anno 2017 aan identiteitspolitiek. En dat geldt zeker voor werk.  Erken dat in je beleid.

Ponypark

‘Ga je mee’, zei mijn kordate vriendin H. ‘We kunnen nog wel wat handen gebruiken.’ En zo stond ik ’s morgens bij het asielzoekerscentrum aan de rand van de stad, waar twee tourbussen zich vulden met vluchtelingen. Men was wel toe aan een verzetje. Op naar Ponypark Slagharen!

‘Let jij een beetje op Salma’, vroeg H. terwijl ze de passagiers telde. Ze wees naar een hoogzwangere vrouw. ‘Ze is pittig en spreekt goed Engels, maar ze is ook doodmoe. Haar man is hier nog niet dus zij zorgt in haar eentje voor de kinderen.’ Naast Salma stonden twee zwijgende jongens, in de buggy een beweeglijk meisje. We knikten naar elkaar. In de bus moest de stemming er nog in komen. Jungle Boek werd vertoond. Mannen achter in de bus oefenden hun Nederlands door de reclames op de bedrijfspanden langs de snelweg op te lezen.

De bussen draaiden het terrein van Slagharen op en wij stroomden naar buiten. ‘Om half één krijg je wat te eten in de Music Hall, om vier uur hier weer verzamelen’, zei H. ‘Veel plezier!’ En daar gingen we, over Main Street, met aan weerszijden horeca en winkeltjes vol prullaria. Al snel hadden we in de gaten dat we ons maar beter konden opsplitsen. Salma’s kinderen vielen in verschillende lengtecategorieën; de oudste jongen mocht in alle attracties maar zijn broertje was daarvoor te klein, en het zou fijn zijn als de oudste zich nu eens niet hoefde te voegen. Zoef, weg was hij. Salma legde de hand van haar jongste zoon in de mijne, zei op besliste toon iets tegen het ventje, en trok met haar dochter richting de pony’s, die deze zomer hun laatste rondjes sjokken aan de rand van het park.

Wat te doen? Ik wees op de kabelbaan die langzaam over Main Street trok. De jongen knikte en we sloten aan in de rij. ‘Wat kan die jongen goed wachten’, dacht ik bij mezelf. De westerse kinderen waren luidruchtig en druk, hij stond stil aan mijn zijde. Boven in de gondel, zijn hand nog steeds in de mijne, was ik in mijn element. Vanaf een zekere hoogte de dingen beschouwen, me niet hoeven engageren, een beetje wegdromen – heerlijk. Ik voelde me verbonden met mijn zwijgende protegé.

Dat veranderde toen we in een woestere attractie belandden. De jongen leefde op en stond alweer in de rij voor een tweede keer. Nu was ik het die volgde. Ik keek om me heen naar mijn medemensen en voelde me een buitenstaander. ‘Zo ziet sensatiezucht er uit’, dacht ik cultuurkritisch. ‘Lijdzaam in de rij wachten op het moment dat externe krachten je lichaam een kick bezorgen.’ Mijn geknies boeide verder natuurlijk niemand, en mijn jongetje nog het minste.

Om half één schoven we aan tafel in de Music Hall. H. verdeelde bakjes met friet en ideologisch neutrale kaassoufflés. Verhalen en tips werden uitgewisseld. ‘Hebben jullie ook zo’n soort park in Syrië?’, vroeg ik Salma. Ja, iets dergelijks hadden ze daar wel. En daarna ging het weer naar de attracties. We werden nat bij een watergevecht, waarna de jongen wegstoof naar de kartbaan. Ik zou hem oppikken, wat nog even lastig was omdat hij zijn natte trui had uitgetrokken waardoor ik hem niet zomaar herkende. Hij mij gelukkig wel.

In de bus terug – neuzen geteld, plaatsen verdeeld – werd Ice Age gedraaid. Chips ging rond en raakte vertrapt in het gangpad. Een enorme dolfijnenballon deinde zachtjes aan het touwtje waarmee hij was vastgebonden aan de stoelleuning. Een vermoeid kind jengelde, een vader probeerde het te sussen. Het was allemaal buitengewoon gewoon. Wat had ik verwacht? Drama? Getraumatiseerde mensen die gingen bibberen zodra ze een knal hoorden of een waterpistool zagen? Een heldenrol voor mij als gids? Salma had mijn wijze raad niet nodig. Een beetje praktische hulp en ze redt zich prima. Zeker, ze is moe. Misschien heeft ze nachtmerries, maar die gaat ze mij na een dagje pretpark niet bij wijze van beloning aan mijn neus hangen. Ze zei gewoon: ‘bedankt.’

President Trump: wij hebben Slagharen, weet u nog. Ik ben daar net voor het eerst van mijn leven geweest, en het was heel leerzaam. Ik merkte dat vreemdelingen overal zijn waar je zelf bent.

Meedoen

Afgelopen donderdag schoof ik aan bij Met het oog op morgen. Het radioprogramma maakt een zomerserie waarin het de stand van het feminismedebat peilt. De redactie bedacht een soort estafettevorm waarin de gast van die avond (ik dus) een vraag formuleert voor de gast van de volgende uitzending. Dat zou Colin van Heezik zijn, de kunstjournalist die onlangs in deze krant liet weten dat hij als man graag wil meedoen met de feministen en daar felle reacties op ontving.

Tja, en daar moest ik nu dus wat mee. Zelf had ik net verteld dat feminisme voor mij eerst en vooral over vrijheid gaat. De vrijheid voor vrouwen om hun eigen leven naar eigen inzicht vorm te geven, los van allerlei verwachtingen over wat een vrouw is of behoort te zijn. ‘Jazeker, ik ben een feminist – maar niemand moet mij vertellen wat een echte feminist is of behoort te zijn. Ook andere feministen niet. Dat wil ik nu juist zelf uitzoeken en vormgeven’, zei ik stoer.

En dan is daar Colin die zegt: ‘ik ben feminist en ik wil meedoen als feminist’. Dat voelt toch wat ongemakkelijk. Hij heeft geen vrouwenlichaam en staat dus niet in een geschiedenis waarin vrouwen beknot en beperkt worden vanwege hun lichaam. Die geschiedenis kan hij zich niet toe-eigenen. Maar wil hij dat eigenlijk wel? En bedoel ik nu te zeggen dat een ‘echte’ feminist in ieder geval een vrouw moet zijn? Dat zou nogal inconsequent zijn: dan bepaal ik dus wat feminisme is, waarmee ik recht tegen mijn eigen geloofsbrieven in ga.

Op dat moment schoot me een bericht van vorige zomer te binnen waar ik destijds erg vrolijk van werd. Het betrof een actie van jonge Iraanse mannen. Uit solidariteit met vrouwen die op straat verplicht een hoofddoek moeten dragen, postten ze onder de hashtag #MenInHijab foto’s van zichzelf met een charmante hoofddoek om. Het zag er snoezig uit. En ik zag er persoonlijk de logica wel van in. Ook mannenhaar kan heel verleidelijk zijn, moellahs! Verbergen, die kuiven – met het oog op de goede zeden.

‘Stel nu’, dacht ik, ‘dat ook ik een hoofddoek om zou slaan uit solidariteit met mijn onderdrukte zusters in islamitische landen. Wat zou ik daarmee doen?’ In de vorige eeuw had ik dit vermoedelijk een geniale strategie gevonden. Nu komt dat idee me vooral aanmatigend voor. Niet omdat ik een hoofddoek eigenlijk wel cool vind; ik vind ze ongemakkelijk en wantrouw waar ze voor staan. Maar omdat ik geen intieme ervaring met hoofddoeken heb. En dat maakt alles uit. Door activistisch een hoofddoek te dragen, eigen ik me een strijd toe die de mijne niet is – en dat bovendien zonder zelf enig risico te lopen. Ik treed een arena binnen die ik niet ken en ga daar betweterig lopen doen. En zodra de grond me te heet onder de voeten wordt, kan ik gewoon wegpiepen. Het zou anders zijn als een intieme vriendin zich bekneld voelde door haar hoofddoek. Dan zou zo’n actie zin kunnen hebben, want dan was er een persoonlijke band en maakten we deel uit van elkaars leefwereld. Maar zo’n vriendin heb ik niet.

Dan die Iraanse mannen. Zij zijn in het dagelijks leven verbonden met de vrouwen die tegen hun zin een hoofddoek moeten dragen. Vermoedelijk nemen ze risico’s door zichtbaar de draak te steken met de voorschriften van de patriarchen, en het lijkt me zonneklaar dat zij hun Iraanse vriendinnen een hart onder de riem steken. Dit maakt #MenInHijab voor mij tot een zinvol feministisch gebaar, gericht op het vergroten van vrijheid voor vrouwen.

Colin kan feminist zijn, ook al heeft hij geen vrouwenlichaam. Maar ik blijk bij nader inzien toch een voorwaarde te stellen aan feministen (m/v). Komen ze risicoloos de aandacht op zichzelf vestigen? Of stappen ze de arena binnen vanuit een intieme en doorleefde verbondenheid met vrouwen in de knel? Als Colin acties verzint die de vrije ruimte van zijn moeder, zus, vriendin, dochter vergroten, zou ik zeggen: yes! Dat Colin zelf ook te winnen heeft bij vrijere genderrollen, lijkt me evident – en bovendien geen enkel probleem. Natuurlijk mogen mannen beter worden van het feminisme. Dat is volgens mij altijd de bedoeling geweest.

Principes

Misschien lijd ik aan wijsheid achteraf, maar na meer dan honderd dagen moeizaam informeren wordt het voor mij steeds mysterieuzer waarom Edith Schippers eigenlijk als eerste thema de omgang met migranten op tafel legde. Ze zette daarmee de schijnwerper vol op een kwestie die tot de ideologische identiteit behoort van GroenLinks, de nieuweling te midden van oude bekenden. Nog even los van de inhoud: zo’n nieuwkomer kan dan toch niet anders dan gaan staan voor zijn principes? Een beetje onderhandelaar probeert een win-win-gevoel te creëren, zou je zeggen. Maar het eerste wat Schippers deed, was de meest kwetsbare partij richting gezichtsverlies sturen.

Tja, en nu zitten we met de gebakken peren. Voorlopig komen we niet meer van principes af, voorspel ik. Om tot dat begeerde meerderheidskabinet te komen, zijn D66 en de ChristenUnie gedwongen om de degens te kruisen over het voltooid-leven-thema, op straffe van gezichtsverlies bij hun achterban. Beide partijen hebben teveel geïnvesteerd in de grote idealen die daarbij in het geding zouden zijn om daar nu rekkelijk over te gaan doen.

Eerlijk gezegd heb ik het wel gehad met dat principiële gedoe. Niet dat ik principes onbelangrijk of oninteressant vind, maar deze komen ijl en abstract op mij over. Want over welke onderwerpen hebben we het hier? Over migranten en voltooid leven. Geen kleine kwesties, maar nauwelijks kwesties die zich lenen voor regeringsbeleid. GroenLinks moest zich stuk vechten op een vraagstuk waar Nederland bijna niets over te zeggen heeft. En wat de voltooid-leven-discussie betreft: kiest u maar. Bent u voor autonomie of voor een zorgzame samenleving? D66 en de ChristenUnie moeten elkaar over deze schijntegenstelling in de haren vliegen.

Het probleem is dat principes worden uitgevochten op basis van extreme voorbeelden. Casussen worden niet belicht omdat ze de realiteit het beste vertegenwoordigen, maar omdat de lievelingsprincipes er zo lekker op toepasbaar zijn. Pleidooien over heroïsche politieke vluchtelingen worden gepareerd met verhalen over uitgekookte economische migranten. Heldere bejaarden die besluiten dat het genoeg is geweest, worden uitgespeeld tegen subassertieve ouderen die wegkwijnen in een verpleeghuis. Dit soort discussies leidt nergens toe omdat de patstelling al is ingebouwd. Het erge is dat mensen ondertussen tot abstracties worden gemaakt.

Voor echte doorbraken kun je beter kijken naar praktijken die in het wild aan het ontstaan zijn. Zo meldde deze krant onlangs dat burgemeester Heijmans uit Weert (‘SuperJos’) de landelijke regels trotseert en liever per migrant kijkt wat de beste aanpak is. Natuurlijk hoop je dat SuperJos zich daarbij ophoudt binnen de kaders van de wet. Maar je gunt hem ook dat die kaders niet te nauw zijn, en de regels niet te gedetailleerd. Zodat hij als verantwoordelijke tenminste iets kan doen met wat hij aantreft. Dat was in feite ook de portee van het advies van de commissie-Schnabel over voltooid leven. Volgens die commissie is een verdere explicitering van de euthanasiewet onverstandig. Vrij vertaald: loop praktijkmensen niet voor de voeten met jouw principes, maar laat hen de ruimte om naar bevind van zaken te handelen.

Hier een dagdroom: stel dat Schippers op dag één van de onderhandelingen de vergroening van de economie had aangesneden. Dat is nog eens een win-win-dossier! Hier zijn schuttersputjes nog niet gegraven en hadden ondernemers en milieuactivisten elkaar spannend en zinvol kunnen aanvullen. Een historische doorbraak lag in het verschiet – en nog wel op een cruciaal en fundamenteel onderwerp! In de roes daarna zouden de ijzeren principethema’s vermoedelijk opeens oude politiek hebben geleken. Leuke bijkomstigheid: groene economie is ongeveer het enige thema dat die zelfgenoegzame Buma uit de comfortzone zou hebben gedwongen.

Helaas, de realiteit is dat de formatie hapert vanwege non-discussies over starre principes. Hoe heeft juist de pragmatische VVD het zo ver kunnen laten komen? Ik denk dat dit, ironisch genoeg, komt doordat de VVD zo weinig gevoel heeft voor principes. De partij weet niet wat het is om aan hoogteziekte te lijden. Rutte schijnt echt verbijsterd te zijn geweest over de bezwaren van GroenLinks tegen de migratiedeal. ‘Zo’n klein dingetje, hier hadden we binnen tien minuten uit moeten zijn’, verzuchtte Rutte volgens NRC Handelsblad. Niet dus. Lekker dan.

Persoonlijk worden

Vroeger had je het roddelblad Intiem. Dat tijdschrift, vergelijkbaar met het huidige Privé, bracht verhalen over BN’ers, buitenlandse sterren, koningen en prinsessen. Ze bleken verliefd te worden, kinderen te krijgen, te trouwen, aan overspel te doen, af en toe ziek, verdrietig of gelukkig te zijn. In feite kreeg je kreeg op keer te lezen hoe gewoon deze bijzondere mensen eigenlijk zijn. Ja, de koning gaat ook naar de wc!

De namen van die tijdschriften zijn goed gekozen, want Intiem is dat wat zich afspeelt in de Privésfeer. Daar eet, vrij, slaap en droom je, daar trakteer je jouw intimi op jouw ongefilterde, banale, chagrijnige of uitbundige zelf. Niets bijzonders.

Zodra je het publieke domein betreedt, verlaat je die intieme ruimte en stel je je bloot aan de blik van onbekende anderen. Dat is een vreemde beweging. Je weet dat je daar wat aanricht, je weet ook dat je beoordeeld wordt, en bent dus niet onbevangen in wat je van jezelf laat zien. Je toont jezelf, maar niet in je rauwe vorm. Ik zie dat niet als toedekken. Het is eerder een proces van selecteren en stileren. En dan maar hopen dat je overkomt.

Dat gaat niet altijd goed. In mijn laatste column schreef ik over Ivanka en Melania Trump, en hoe ze mij aan stijve barbies deden denken. Ik heb nog nooit zoveel reacties op een column gehad. De GeenStijl-clan kreeg er lucht van en vindt inmiddels iets van mij: ik ben ziekelijk jaloers, zuur, lelijk, dikkig, en (oh nee!) een feminist. ‘Het is niet persoonlijk bedoeld’, zei ik sussend tegen mezelf. ‘Deze mensen slaan aan op hun steekwoorden. Het gaat hen niet om jou, ze willen onderling bonden.’ Die reacties zijn in hun vlooiende herhaling van steeds dezelfde frasen inderdaad eerder gericht op elkaar dan op mij. Maar ondertussen. De tweets zijn misschien niet persoonlijk; ze gaan nauwelijks in op wat ik vind en waar ik voor sta. Maar ze zijn wel intiem, gericht op wat ik ben. En ze raken me wel degelijk – niet eens zozeer vanwege de inhoud, maar puur vanwege die bedoeling.

‘Stijl is de afstand van de schrijver tot zijn gevoel’, zei Arnon Grunberg ooit. Ik vind dat een prachtige uitspraak, die wijder reikt dan schrijven alleen. Ja, zo is het: stijl veronderstelt dat je even niet direct met jezelf samenvalt. Het gaat er niet om je gevoel te ontkennen, maar om er goed naar te kijken zodat je beter kunt duiden wat je nu eigenlijk raakt. Vervolgens kun je dat gevoel van jou lekker privé houden, of zoeken hoe je het tot expressie wil brengen. En precies in die zoektocht word je persoonlijk. Gevoelens hebben we allemaal; in feite hebben we ook goeddeels dezelfde gevoelens, zo valt te leren uit de roddelbladen. Juist daarom zijn gevoelens, hoe intiem en gebonden aan je lichaam ze ook zijn, niet persoonlijk. Nog niet. Persoonlijk worden ze pas door de manier waarop juist jij ze naar buiten brengt. Door hoe jij jezelf vormgeeft. Pas in de openbaarheid toont zich je persoonlijke stijl.

GeenStijl wil uitdrukkelijk geen stijl hebben. Stijl vindt men daar maar gekunsteld gedoe. De mores is om direct, fris van de lever en ongeremd te zeggen wat je denkt en voelt. Het achterliggende idee lijkt te zijn dat er iets interessants verloren gaat of onderdrukt wordt door even te kijken naar wat je gevoel nou eigenlijk voorstelt. Alsof jezelf bewerken en stileren een vorm is van zelfcensuur. Maar dat is een romantische misvatting. Het is juist nogal onpersoonlijk en daarmee oninteressant om onbemiddeld te tonen wat er in je leeft. Poepen doen we allemaal. Je wordt pas interessant door wat je doet met je shit.

Zo eist GeenStijl een rol op in het publieke domein zonder de moeite te doen die hoort bij openbaarheid. Dat is de moeite van het schiften, van het stileren, van de zelfreflectie – kortom, van het waarlijk persoonlijk worden. Vandaar natuurlijk die vele rare aliassen waar gelieerde twitteraars zich van bedienen: die mensen willen zich wel manifesteren, maar niet persoonlijk aangesproken worden. GeenStijl gaat daarmee niet over expressie. De site trekt mensen aan die vanuit hun privéwereldje pijlen schieten richting de openbaarheid zonder zichzelf te laten zien. Inderdaad behoorlijk stijlloos.

Gewricht

Als klein meisje maakte ik een technologische innovatie mee: er kwamen Barbies op de markt met een gewrichtje in hun knieën. Voortaan kon Barbie haar benen knikken. Weliswaar maar één kant op, zoals ik spoedig uitvond, maar het rolmodel voor kleine meisjes had toch maar mooi ietsje meer bewegingsvrijheid gekregen. Eeuwige vraag: moet je dergelijke vooruitgang binnen een strakke mal nu zien als politieke winst of als zoethoudertje?

Afgelopen week schreden in het kielzog van de machtigste man ter wereld twee Barbies het Vaticaan binnen. Ze hadden enorm hun best gedaan op hun outfit. Dat is wat Barbies doen. Zwarte sluiers, zwarte jurken (strak maar lang), zwarte pumps. De twee wachtten netjes tot ze werden aangesproken door een andere man, de machtigste geestelijk leider ter wereld. En ja, het lukte: daar gingen ze stijfjes door de knieën.

Kijken naar Ivanka en Melania Trump stemt me droef. Niet omdat ik ze zielig vind, of omdat ik ze wil bevrijden, of omdat ik ze benijd. Of misschien ook wel – maar ik snap heel goed dat die oordelen meer zeggen over mij dan over twee vrouwen die ik niet ken en die weinig over zichzelf loslaten. Het maakt me vooral droef omdat zij nu toonaangevende vrouwen zijn. En wat ik zie bevalt me niet. Ivanka en Melania zitten gevangen in een stijf beeld van vrouwelijkheid: je komt het heiligdom binnen via je man en de bedoeling is dat je een plaatje bent. Dus niet teveel bewegen hè.

Máxima zou het beter doen, zo’n audiëntie bij de paus. Vlotter, persoonlijker. Maar reken maar dat ook zij weet dat ze eerst en vooral een beeld is, en hard werkt om dat beeld op te houden. Is Máxima winst voor de vrouwenzaak? Ik ben gretiger dan dat. Ik wil meer. Ik wil Michele Obama: zij was gewoon niet te houden! Haar pure intelligentie en levenslust zetten van alles in beweging.

Dat durven Ivanka en Melania niet, en daarom lijken ze ook zo op elkaar. De ladies hebben natuurlijk de ranke benen en smalle neuzen die maken dat het oog van mannen-van-het-slag-Trump überhaupt op hen valt. Maar echtgenote en dochter mobiliseren ook al hun geld en wilskracht, en wie weet al hun intelligentie, om zoveel mogelijk in de buurt te komen van het gearriveerde vrouwelijke ideaalbeeld. En zo ziet dat er dus uit: bambi-ogen en opgebolde wangen. Jong of kunstmatig jong.

Bij chimpansees schijnen vooral oudere vrouwtjes in trek te zijn bij de mannetjes. Biologen vermoeden dat dit is omdat zij zich hebben bewezen als overlevers. Bij onze soort werkt dat niet zo. Hier wekken jonge vrouwen lust op. Die voorkeur voor jong zit zo diep in onze biologie dat je die niet zomaar kunt afschudden of kunt weg-opvoeden. Wij mensenvrouwen weten dat natuurlijk, en doen er onder het gesternte van seks dan ook alles aan om zo jong mogelijk over te komen. We zetten een pruillipje op, leren hoe we onze ogen optisch groter kunnen maken, hongeren om onze tienertaille te behouden. Met seks in gedachten doen we ons zo kinderlijk mogelijk voor. En wat nu zo jammer is voor de vrouwenemancipatie: kinderlijkheid en serieuze macht staan haaks op elkaar. Zo lijkt het erop alsof de biologie vrouwen laat kiezen tussen seks of maatschappelijk succes.

Seks is een grote kracht en biologische voorkeuren lossen niet op zodra je hebt bedacht dat er geen fatsoenlijke argumenten voor zijn. Behoed me voor dergelijke mind over matter types. Anderzijds: biologie is nu ook weer geen noodlot. Onze genen suggereren een richting, en dat doen ze snel en sterk, maar wij zijn de vormgevers van ons gedrag. Matter over mind is als stelregel net zo onwaarachtig. Soms merk je immers dat een vrouw die weinig lijkt op Barbie nu juist heel aantrekkelijk is. Dat is nog eens innovatie!

Het enige wat er politiek gezien op zit – voor vrouwen en trouwens ook voor mannen – is je biologie een beetje luchtig nemen. Lachen om jezelf. Speels omgaan met de onvermijdelijke mal van het vlees en al doende uitvinden waar nog wat te buigen en te knikken valt, zodat je amplitude toeneemt. Maar dat experiment zal niet komen van de dames Trump met hun gewrichtige gedoe.