Gastvrij

Natuurlijk zit ik met #MeToo in mijn maag. Ik leef in een tijd waarin bepaalde mannen door toedoen van vrouwen op de sociale brandstapel belanden. Die mannen worden daar opgehesen zonder eerlijk proces, en enkelen waarschijnlijk zonder veel misdaan te hebben. Dat is een hoogst ongemakkelijk gegeven, en ik kan dan ook niet genieten van wat ik zie. Toch sta ik achter #MeToo, toch heb ik sterk het gevoel: ‘en nu doorpakken’. Het leed van die vallende mannen is kennelijk een prijs die ik bereid ben te betalen voor het hogere doel: de ervaringen van vrouwen rond seksuele intimidatie nu eindelijk eens echt laten doorklinken.

Ai. Leed accepteren omwille van een hoger politiek doel: het is een gevaarlijke manoeuvre. Proberend om mijn eigen reactie te begrijpen, stuit ik op een uitspraak van de Britse psychoanalyticus Adam Phillips over conflict (gedaan in een tijd ver voor #MeToo). Phillips contrasteert de ‘openheid’ van conflict met de ‘afgrendeling’ van intimidatie. Om conflict te kunnen waarderen, zegt hij, heb je een notie van gelijkwaardigheid nodig. Want “conflict dat niet tussen gelijken is, zal heel snel stoppen conflict te zijn”. Dan gaat het deksel namelijk weer op de doofpot, via die beproefde weg van de intimidatie. Nou, dan maar liever een openlijk conflict – met al het leed van dien. Conflict belooft tenminste zicht op een nieuwe weg.

En daar snak ik naar, want ik ben intiem met mannen. Ik ben met ze opgegroeid, en als heteroseksuele vrouw val ik ook op ze. Eros en liefde compliceren de zaak enorm. Dat heeft het feminisme voor mij altijd tot zo’n ingewikkelde en ook uitzonderlijke emancipatiebeweging gemaakt. Analyses over macht en onderdrukking zijn noodzakelijk, maar waar je als zwarte of arbeider of gekoloniseerde je onderdrukker emotioneel de rug kunt toekeren, worstelt mijn feminisme met liefde. Met de ultieme verstrengeling die je hebt – en wilt hebben! – met vertegenwoordigers van de groep waarmee je ook in conflict bent.

De laatste tijd peins ik over het begrip ‘gastvrijheid’, zoals mijn leraar filosofie Jan Bransen dat naar voren schuift in zijn boek Laat je niets wijsmaken. Met gastvrijheid bedoelt Bransen dat je jezelf openstelt voor een andere kijk op de zaak dan de jouwe. ‘Het mooie aan het delen van onbegrip’, stelt hij, ‘is het besef dat mijn wereld niet de jouwe is, maar dat we samen onze wereld zijn.’ Conflict laat zien dat er onbegrip is. Dat onbegrip delen, is wellicht de weg – vanuit het besef dat we samen onze wereld zijn.

Gastvrijheid is geen poezelig begrip; het kan juist helpen om scherp te kijken. Zo kun je bijvoorbeeld snappen wat Ian Buruma is overkomen, de inmiddels teruggetreden hoofdredacteur van The New York Review of Books. Buruma drukte in zijn kolommen een (ellenlang) essay af van de Canadese radio-dj Jian Ghomeshi, die uit de doeken mocht doen hoe zijn carrière geknakt werd nadat meer dan twintig vrouwen hem hadden beticht van seksuele intimidatie. ‘Wat gebeurt er met je op het schavot van de social media?’ was de vraag die Buruma interesseerde in het relaas van Ghomeshi.

Goede vraag. Verkeerde timing. Buruma was gastvrij voor Ghomeshi, nu, op deze manier, en toont daarmee dat hij iets niet tot zich laat doordringen. Zoals een vrouw het verwoordde in een ingezonden brief aan de NYR: ‘Je herinnerde mij eraan dat het verhaal van een machtige man die een verschoppeling is geworden omdat hij vrouwen pijn deed, belangrijker is dan het verhaal van een vrouw die te horen krijgt hoe waardevol ze is terwijl haar keel wordt dichtgeknepen.’

Mannen: jullie hoeven je niet aangevallen te voelen. Mijn feminisme zegt niet dat alle mannen ‘eigenlijk’ verkrachters zijn. Maar mijn feminisme beweert wel dat werkelijk iedere vrouw die jij kent – en vast ook heel veel jongens – de dreiging hebben gevoeld die uitgaat van een duistere, sterke man. Vraag het hen, en stel je gastvrij op voor wat dat betekent. Schiet niet in de verdediging door te zeggen dat mannen op hun hoede zijn voor klappen die ze op straat kunnen oplopen. Dat zal ook wel. Maar niemand doet alsof die klappen erotisch bedoeld zijn. Niemand zegt er schatje bij.

Het enige dat mijn feminisme vraagt is: wees werkelijk intiem met mij. Luister. Nu.

Rijke emoties

‘Kunt u de bovenste regel lezen?’, zegt de opticien. ‘B, o, k, s, q’, prevel ik braaf. Mijn lenzen blijken nog keurig op sterkte. Daarop vraagt hij of ik al heb nagedacht over het aanbod om een afspraak te maken voor een controle op oogziektes. ‘Je kunt er maar beter vroeg bij zijn, want dan is zo’n ziekte vaak nog te remmen. En blind willen we niet worden, toch?’, glimlacht hij. Daarmee heeft hij me te pakken. Blind worden is mijn diepe angst. Tegelijk wil ik niet dat deze gelikte winkelketen een slaatje uit me slaat door me weer een nieuwe routine van controles aan te smeren. Ik mompel dat ik erover zal nadenken en verlaat verontrust de winkel.

Het is een grondregel van marketeers, leerde ik ooit tijdens een workshop Hoe maak ik een effectieve website: speel in op het ‘reptielenbrein’. Dat wil zeggen: jaag mensen eerst angst aan, om ze vervolgens een oplossing te bieden die ze bij jou kunnen kopen. Op mijn gesputter dat ik dit een nare benadering van mijn medemens vond, antwoordde de workshopleider schouderophalend: ‘Het werkt.’

Ja, natuurlijk werkt het om me bang, hitsig of kwaad te maken; ik ben een mens en reageer op sterke impulsen. Maar dat betekent niet dat ik het fijn vind om steeds met een gevoel van agitatie of alarm rond te lopen. Waarom denken verkopers mij eigenlijk zo’n emotie op te mogen dringen? Waarom moet ik constant op mijn hoede zijn voor dergelijke slinkse methoden? Wat mij betreft mag de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen zich ook uitstrekken tot dit soort amorele praktijken.

Het is al haast een cliché om te zeggen dat emoties ook de politiek hebben overgenomen. Meestal word je geacht daar zorgelijk bij te kijken, maar dat is niet mijn lijn. Emoties hebben wat mij betreft hun plaats in het publieke domein; ze wijzen op betrokkenheid, op het feit dat wij elkaar niet koud laten. Emoties zijn ook niet per se de herauten van het eigenbelang. Ze kunnen heel goed genereus zijn, zoals die impuls om de in Nederland gewortelde Armeense kinderen Lili en Howick te redden.

Onder filosofen is het al een aantal decennia hip om de rationaliteit van emoties onder de loep te nemen. Emoties bevatten tal van gedachten en inschattingen, is inmiddels de idee. Zij zijn in feite oordelen over de situatie waarin je je bevindt, gekoppeld aan jouw belang. Angst wijst erop dat je in gevaar bent, verontwaardiging dat iemand over jouw waarden heen dendert – dat soort redeneringen. Interessant, want als emoties niet meer lijnrecht tegenover de ratio staan, komt er dus in principe ruimte voor het onderscheiden van emoties waarin weinig of veel ratio is verwerkt.

Marketeers en populisten spelen graag in op weinig verfijnde emoties, zoals angst, in de hoop dat jij nú dat contract tekent, nú op die partij stemt. Daarmee ondermijnen deze types de inspanning van opvoeders. Als ouder probeer je je kind te laten nadenken over haar gevoelens, opdat die ruimer worden en meer van de wereld kunnen omhelzen. In feite is opvoeden een poging om emoties te cultiveren, om je kind te trainen in het vertonen van emoties waarin meer belangen zijn verwerkt – zowel die van haarzelf als die van anderen. In de hoop dat die meer bedachtzame emoties op den duur gebruikelijker worden. Ook voelen is een kwestie van oefenen.

Bedachtzaam voelen betekent dat je Lili en Howick nog steeds hun verblijfsvergunning gunt, maar ook de gevoelens van afgewezen vluchtelingen in een vergelijkbare situatie in ogenschouw neemt, en die van de ambtenaren die de vluchtelingenwet moeten toepassen. Een dergelijke verbreding van je waardering is geen kil, bloedeloos, rationeel proces waarbij je steeds verder afraakt van je warm kloppende, menselijke hart (mensen die dat denken gaan in feite nog steeds uit van die achterhaalde, absolute tegenstelling tussen ratio en emoties). Breed voelen is denken vanuit emoties. Zo leer je langzamerhand rijker te reageren. Daarin zit je ware menselijkheid. Zo kan je jezelf echt vernieuwen.

Ik vind het geen probleem dat politici mij aanspreken op emoties – graag zelfs. Maar laat het dan zijn op rijke emoties, zoals zorgzaamheid, vrijheidsdrang en rechtvaardigheidsgevoel. En niet op de primitieve emoties die mijn moeder mij juist probeerde af te leren.

 

Kunnen we het over de wereld hebben?

Je kunt jezelf aardig wereldwijs wanen, totdat er iets gebeurt dat je niet had zien aankomen. Dat overkwam mij toen ik in deze krant vernam dat de directie van Noorderlicht een serie foto’s van Jan Banning weigerde te vertonen. Banning had zichzelf tussen Ghanese stamhoofden geposteerd, en dat vond het management ‘respectloos’. Door die manier van doen zou de fotograaf de neokoloniale beeldvorming van Afrika voortzetten.

Zelf interpreteer ik de serie, die Banning de titel The Sweating Subject meegaf, totaal anders. Ik schreef er al over in een eerdere column, en prees Banning toen juist voor zijn sensitiviteit. Want ik zie tussen die waardige Ghanezen een kleine, klamme man die zich als een soort wethouder Hekking het beeld in wurmt zonder dat het hem lukt om een prominente plaats te bemachtigen (het knappe van de foto’s is dat je echt even naar Banning moet zoeken). Dit maakt The Sweating Subject voor mij tot een serie over een blanke man die zijn vanzelfsprekende centrale plek heeft verloren en zich geen houding meer weet te geven; een slim en grappig amendement op de koloniale beeldvorming.

En andere mensen zien in diezelfde foto’s dus een gebrek aan respect. Dat is binnen de huidige mores een fataal verwijt, en lekker abstract bovendien; gebrek aan respect ontwaren is zó erg dat je niet meer hoeft uit te leggen waar die respectloosheid precies in schuilt. Zucht. Nog een zucht. En dan: okay, laat me moeite doen om na te voelen wat hier aan de hand zou kunnen zijn.

Banning presenteert zichzelf in deze fotoserie uitdrukkelijk als de vreemde eend in de bijt. De vraag is: wil hij daarmee iets over zichzelf zeggen, of over de wereld? Ik denk dat Banning iets wil zeggen over de wereld. Voor mij gaat zijn project over een westerse blik die zijn onschuld definitief verloren heeft, en over de zoektocht naar hoe je dan in vredesnaam moet kijken. Maar stel nu dat je denkt dat Banning iets over zichzelf wil zeggen. Dan zou je je inderdaad aan dit project kunnen storen. Noorderlicht had Banning op pad gestuurd om stamhoofden te portretteren in de hoop zo het beeld van Noord-Ghana te verdiepen en nuanceren. Die portretten heeft Banning netjes gemaakt, maar daarnaast maakte hij dus ook die zweetserie. En wat trekt de meeste aandacht? Juist, die foto’s van een witte man die zijn eigen ongemak zo interessant vindt.

Het wonderlijke is: eenmaal geformuleerd kost het haast moeite om niet mee te glijden in deze duiding, gewend als we zijn geraakt aan verhalen die de persoonlijke kaart spelen. De persoonlijke invalshoek is al jaren zo ongeveer de gouden regel in communicatieland. Wil je de aandacht trekken, wil je mensen boeien, dan moet je het over jezelf hebben – liefst in je kwetsbaarheid.

Identiteitspolitiek leent zich bij uitstek voor dit soort verhalen, en heeft (zo vermoed ik) mede daardoor de wind in de zeilen gekregen. Het is een soort pact: je krijgt mediatijd om onrechtvaardige praktijken rond gender, dyslexie, ras, ouderdom – noem maar op – aan de orde stellen, mits je een boekje open doet over je eigen pijnlijke ervaringen in dit opzicht. Want pijn spreekt de mensen aan. Hoe je vanuit het delen van dergelijke intimiteiten tot politieke verandering denkt te komen, is wat minder interessant voor een televisieprogramma. Je roept iets over ‘bewustwording’, en dat is het dan.

Identiteitspolitiek presenteert zich als een bevrijdende emancipatiestrijd. Je zou hopen dat zo’n politiek van bevrijding ook betekent: bevrijding van jezelf en je eeuwige eigen verhaal. Dat je de blik niet alleen naar binnen, maar ook naar buiten kunt richten. Dwars door je eigen bepaaldheden heen. Een persoonlijke invalshoek geeft realiteit en urgentie aan een verhaal, zeker. Maar als je dat verhaal niet kunt of durf te verbreden, dan blijf je gedoemd om het altijd maar over jezelf te hebben. Dan kun je geen connectie meer maken met de wereld buiten je. Met anderen.

Kunnen we ons überhaupt nog voorstellen dat Banning in zijn serie niet de aandacht wilde vestigen op zijn persoonlijk ongemak, maar via zichzelf iets van algemener belang aan de orde wil stellen? Dat hij niet vraagt: ‘Wie ben ik nu nog?’ maar: ‘Wat is hier aan de hand?’

Chef Ellende

Het lijkt wel alsof de wereld uit een dutje is ontwaakt. Opeens dringt in volle hevigheid door dat technologie kan worden ingezet om ons stilletjes een bepaalde kant op te duwen – en vooral dat dit geen ver-weg-show is, maar het verdienmodel van bedrijven waar we mee opstaan en mee naar bed gaan. Kop van Jut afgelopen week was Mark Zuckerberg, de grote baas van Facebook, die zich moest verantwoorden voor het misbruik dat zijn betalende klanten maken van de persoonsgegevens die hij oogst van zijn niet-betalende klanten. Zuckerberg werd op het matje geroepen bij het Amerikaanse Congres. Zijn reactie: ‘We gaan het uitzoeken’, of: ‘Sorry’.

Voorafgaand aan zijn verhoor had Mark al een charmeoffensief ingezet. ‘We hebben niet genoeg gedaan om misbruik te voorkomen. We zagen niet volledig in wat onze verantwoordelijkheid was. En dat was een grote fout, het was mijn fout.’ Tja, zal Mark hebben gedacht, als je chef bent, ben je ook chef ellende.

Er is de afgelopen weken veel, heel veel gezegd over Facebook. Daarbij ging het vooral over de manier waarop de netwerksite technisch werkt, over hoe het bedrijf razendsnel deel is gaan uitmaken van ons dagelijkse leven, over hoe moeilijk het is om er uit te stappen. Allemaal zinnig, allemaal waar. En toch zit me iets dwars in het verhaal dat we elkaar collectief vertellen rond Facebook. Dat verhaal maakt Mark ironisch genoeg té verantwoordelijk voor de gang van zaken, waardoor het probleem in de discussie beperkt blijft tot zijn fouten als manager. Precies die fictie stelt Mark in staat om weg te komen met dat lamme ‘sorry’. Dat verhaal houdt namelijk de illusie in stand dat hij de baas is over wat Facebook met ons doet. Hij belooft beterschap en meer scherpte, en de toezichthouders zijn weer gerustgesteld.

Zo’n voorstelling van zaken begrijpt volgens mij niet goed wat Facebook is. Facebook is geen technologie die onder het beheer valt van een ‘hyperintelligente’ CEO van 33, genaamd Mark, zoals deze krant hem vorige week nog in een commentaar typeerde. Facebook is een typisch voorbeeld van een hybride: een versmelting van mens en technologie. En een hybride glibbert gewoon door de matrixen van managers heen, intelligent of niet.

De term ‘hybride’ werd vijfentwintig jaar geleden in de techniekfilosofie geïntroduceerd door Bruno Latour. In Wij zijn nooit modern geweest stelt Latour dat de moderne samenleving berust op een ideologisch onderscheid tussen subjecten versus objecten, mensen versus dingen, cultuur versus natuur. Grondslag van deze Constitutionele Orde (Latours frase) is het uitgangspunt dat mensen handelen, en dingen niet. Moderne mensen denken dat zij de baas zijn over de gereedschappen en technologieën waarmee ze de natuur naar hun hand proberen te zetten.

Dit moderne raamwerk was altijd al een fictie, volgens Latour. Technologieën raken verkleefd met manieren van doen, waardoor leefwerelden ontstaan die niet meer zo gemakkelijk verdeeld kunnen worden in natuur óf cultuur. Een boer die zijn dag indeelt rondom – of eigenlijk mét – zijn melkmachine weet dat. Net als de kankerpatiënt die nog even afspreekt met een vriend voordat de volgende chemo gepland staat. Het onderscheid tussen (passieve) technologie en (actieve) gebruiker is een sprookje. Technologieën nestelen zich in je leefwereld. Je maakt keuzes vanuit die technologie, niet over die technologie.

Facebook is typisch een voorbeeld van een hybride. De technologie is menselijk, want het is ons product. En zij is natuurlijk, want ze is niet onze activiteit. Je kunt er voor kiezen om al dan niet te facebooken, maar niemand van ons – ook Mark niet – heeft in de hand wat Facebook met de sociale orde doet. Niemand heeft de effecten van Facebook bedacht. Prima dat Mark aan de tand wordt gevoeld, maar het is een farce om hem aan te spreken vanuit een soort modernistisch sturingsmodel waarin mensen zonder meer de baas zijn over de dingen. Toch was dat de rode draad in het toneelstuk dat CEO en Congresleden afgelopen week opvoerde. Tja, zo komen we nooit tot de kern van het probleem – en dus ook niet tot een zinvolle reactie op een uit de hand lopende technologie.

Mark is liever Chef Ellende dan te erkennen dat hij geen grip heeft op wat Facebook in gang heeft gezet. Vraag je af waarom.

Kosmische harmonie

Hebt u Liang Xiangyi al met haar ogen zien rollen? De financieel journaliste uit Sjanghai kon haar ergernis niet onderdrukken toen een collega een ellenlange, slijmerige, ongetwijfeld voorgekookte vraag stelde tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van het Chinese Volkscongres. De staatstelevisie nam het incident per ongeluk op, en het clipje van Liangs theatrale gebaar werd binnen een paar uur een grote hit op internet. Giechelende tienerjongens deden het na. Slimme handelaren lieten snel T-shirts drukken met de beeltenis van Liang. Deze vrolijke spot was de Chinese censoren te bar. Het werd het ‘mediapersoneel’ verboden om nog maar enige aandacht te besteden aan de ‘hype’. Inmiddels is het clipje in China niet meer te bekijken. Het lot van Liang is onduidelijk.

Eerder deze maand veranderde het Volkscongres de grondwet, waardoor president Xi Jinping kan aanblijven zolang het hem goeddunkt. Vanaf nu leeft China politiek gezien in een eindeloos moment. Dat sluit aan bij een onderstroom in het Chinese denken die westerlingen gemakkelijk missen, leerde ik van sinoloog Stefan Landsberger, die ik ooit sprak voor het Rathenau Instituut. Wij westerlingen denken dat welvaart op een of andere manier samenhangt met democratie. China denkt dat welvaart samenhangt met orde. En niet zomaar met een of andere historisch gegroeide orde, nee: met de kosmische orde.

“China is een autocratisch land”, zei Landsberger. “De bestuursstijl is bevoogdend en paternalistisch.” Hij zag een directe link met het confucianisme. Confucius, een Chinese wijsgeer uit de vijfde eeuw voor Christus, zei dat ‘er maar één zon aan de hemel staat’. Met andere woorden: het Middenrijk kan maar één leider kennen. De kosmische wet zorgt ervoor dat de meest deugdzame leider vanzelf komt bovendrijven, en het volk zal spontaan geneigd zijn om diens goede voorbeeld te volgen. Harmonie alom.

Deze gedachtegang impliceert dat een leider eigenlijk geen andere opvattingen naast de zijne kan dulden, legde Landsberger uit. Als iemand de impuls voelt om in debat te gaan met de leider, kan dat alleen maar betekenen dat de leider niet volledig deugdzaam is geweest. Bij volledige harmonie zou simpelweg niemand de neiging hebben om kritiek te uiten. Zodra burgers andere gedachten hebben dan de leider, is hij zijn mandaat van de kosmos kennelijk kwijt, en is hij dus niet langer de belichaming van de eeuwige orde. Op praktisch niveau betekent dit dat dissidente impulsen – hoe speels of terloops ook, zoals het gebaar van de financieel journaliste – de kop moeten worden ingedrukt. Niet eens zozeer om inhoudelijke redenen. Eerder omdat het blote bestaan van een alternatieve kijk het morele gezag van de leider aantast.

Zelf ben ik bepaald geen China-kenner, maar die mentale wereld is me wel enigszins vertrouwd. Als tiener ben ik namelijk volop in de I Tjing gedoken, een drieduizend jaar oud Chinees orakelboek dat jouw kleine leventje plaatst in, jawel, de kosmische orde. Door wat dan ook te doen (bijvoorbeeld muntjes gooien) druk je onvermijdelijk je plaats in die orde uit. En op grond van jouw positie in die orde kan het boek zeggen hoe jouw situatie zich zal ontwikkelen volgens, alweer, de kosmische wetten. Die echo uit de kosmos vond ik indertijd fijn, want ik voelde me vaak nogal verloren. Wel viel op dat de kosmische orde heel hiërarchisch was ingericht. Vader had het ‘natuurlijke’ gezag over vrouw en kinderen, en alleen als iedereen zich netjes schikte in zijn rol zou er vrede zijn. Het aloude patriarchale verhaal dus, bekrachtigd door ‘de kosmos’. Vreemd toch dat de kosmos altijd vrouwen onder de duim wil houden.

En dan nu de clou: Confucius was dol op de I Tjing; hij droeg de tekst altijd bij zich op bamboebladen. En president Xi is naar verluid dol op het confucianisme; hij maakt er opvallend veel werk van in zijn toespraken. Dat oneindige presidentschap past maar al te goed in de confucianistische logica.

Persoonlijk krijg ik het Spaans benauwd van politici die zich beroepen op een kosmische (of goddelijke, of natuurlijke) orde. Ik bepaal graag zelf wat ik als harmonie ervaar. Mijn heil zoek ik inmiddels niet meer bij de I Tjing, maar bij de Franse filosoof Claude Lefort. Voor Lefort was de fundamentele politieke tegenstelling die tussen democratie en totalitarisme. En dan is het simpel: mensen vastzetten in een onveranderlijke orde is totalitair.

Programma van de samenleving

‘Trust no one’, fluistert een gruizelige mannenstem bij het aankondigingsfilmpje van Wie is de Mol. Het dient als motto voor het populaire spelprogramma waarin een groep spontane, sociaal vaardige mensen in een ver oord geld moet verdienen voor de pot – een pot die uiteindelijk zal toevallen aan de winnaar. Alle deelnemers weten dat één van hen de gang van zaken stiekem aan het ondermijnen is, en hen waar mogelijk tegenwerkt. Dat kale gegeven maakt hen calculerend: als ze nu zelf verdacht gaan doen, denken de andere kandidaten misschien dat zij de mol zijn, wat hun kansen vergroot om de pot te winnen, enzovoort. De toonsoort van de dubbele agenda.

Sinds zaterdag weten we dat Ruben de winnaar is van dit seizoen, en Jan de mol. Er zijn tal van redenen waarom WIDM zo’n kijkershit is: het is mooi gemaakt, spannend, en leent zich goed voor eindeloos napraten. Ik heb zelf eerst en vooral genoten. Maar ik vermoed ook dat het programma mede zo aanslaat omdat WIDM een recente tendens in onze samenleving uitvergroot. De deelnemers demonstreren wat er met een groep gebeurt onder de conditie dat a) wantrouwen de norm is en b) gezamenlijk verdiend geld louter aan de winnaar toevalt – het Winner Takes All-principe. Nou, dan gaan de remmen dus los. Dan gaan die o zo aardige mensen speculeren op de vermoedens van anderen, en zichzelf manipulatief gedragen in de hoop winst uit andermans verkeerde verwachtingen te persen. Met andere woorden: je krijgt vrij exact het psychologische mechanisme dat ten grondslag lag aan de kredietcrisis. Voor de camera biechten de kandidaten wel op er een beetje moeite mee te hebben om die vrienden die ze hebben gemaakt op het verkeerde been te zetten. Maar ja, dat is het spel hè. Ondertussen zien wij kijkers hoe mensen zich gedragen onder hard-kapitalistische condities. Educatief hoor, NPO.

Ook de commerciële omroep kent een populair programma met eigen afkorting waar ik met onbeschaamd plezier naar heb gekeken: The Voice of Holland, ofwel TVOH. En ook dit programma ervaar ik als een bouillonblokje dat de basis vormt voor de soep van onze huidige samenleving. TVOH zou je namelijk kunnen zien als propaganda voor het meritocratische ideaal. Als je maar zangtalent hebt en inzet toont, kan iedereen het daar maken. En dat heeft bevrijdende kanten. Het is mooi, zelfs ontroerend om te zien dat dit programma op totaal ongeforceerde wijze een podium biedt aan allerlei soorten Nederlanders; afkomst, gezindheid of kleur maken werkelijk niet uit.

TVOH markeert voor mij ook het welkome einde van het antiautoritaire denken. Om te winnen moeten de zangtalenten zich voegen naar hun coach. En dat doen ze dan ook braaf. Te zelfingenomen types worden onverbiddelijk naar huis gestuurd. De moraal die het programma uitdraagt: je wordt alleen echt goed als je kritiek kunt incasseren en bereid bent om te luisteren. Dat jij zo graag iets wilt of zo goed bedoelt, wil nog niet zeggen dat je applaus verdient. Het vereist discipline om tot ware zelfexpressie te komen en anderen echt te bereiken. Dat lijken me nuchtere, nuttige lessen maatschappijleer.

Tegelijkertijd was daar het drama van Kimberley, de topzangeres die in de halve finale afviel omdat ze te weinig publieksstemmen binnenhaalde. Coach Anouk trok ter plekke van leer tegen het hele TVOH-format. “Het is gewoon een idioot volk”, zei ze. Beslissingen over wie verdient te blijven “moet je dus aan mensen overlaten die er een beetje verstand van hebben.” Dat hoor ik in deze verkiezingstijd wel vaker om mij heen mompelen: het systeem deugt niet, want stemmers zonder enig benul kiezen voor de verkeerde mensen. Er zouden deskundigen aan het roer moeten staan.

Anouk laat ons de schrille keuze tussen populisme of technocratie, en geeft daarmee blijk van wel heel weinig vertrouwen in het volk. Wellicht werd Kimberley ten onrechte afgeserveerd, maar dat neemt niet weg dat de winnaars die het programma heeft opgeleverd echt wel wat kunnen. Het volk herkent kennelijk toch kwaliteit, en waardeert juist vaak ook eigenheid. Jim, de winnaar van dit seizoen, was misschien wel de minst kapotgestylede kandidaat die erbij zat.

Een mooie les voor politici: om te winnen moet je niet alleen iets kunnen, maar ook authentiek blijven. Gladjanussen zijn passé.

Onafhankelijk onderzoek

Onafhankelijk onderzoek naar een misstand kan het vertrouwen in de samenleving beschermen. De macht staat immers toe dat zij kritisch doorgelicht wordt. Maar hoe verricht je nu eigenlijk onafhankelijk onderzoek in het publiek belang? De Onderzoeksraad voor Veiligheid sprak tal van voorzitters van onafhankelijke instituten en onderzoekscommissies. Samen met een team van de OvV orden ik het materiaal en plaats ik het in context. Het resultaat, een essay waarvan ik penvoerder ben, wordt aangeboden aan minister Ollongren. De volgende dag opent de Volkskrant met het onderwerp.

De grenzen aan solidariteit

Beste Arnon,

Ik gloei nog een beetje na omdat je mij citeerde in je Voetnoot van vorige week zaterdag. In een kort pleidooi had ik een lans gebroken voor broederschap als grondslag voor de democratie. Daarmee streek ik je tegen de krullen in. “We moeten snappen dat we een ‘wij’ zijn”, vatte je mijn standpunt samen. Jij hebt moeite met ‘wij’. “Een ‘wij’ creëert automatisch een zij, dikwijls een vijand”, schreef je.

Jij staat op de absolute topplek in de krant, Arnon. Maar ik heb meer ruimte, en daar ga ik lekker gebruik van maken. In één ding geef ik je meteen gelijk: er is geen ‘wij’ zonder ‘zij’. Het heeft geen enkele zin om een groep te onderscheiden als er niks is waarvan hij te onderscheiden valt. Welnu: ‘wij’, dat zijn ik en mijn broeders. ‘Zij’, dat zijn die andere mensen. De politieke hamvraag is waar ‘wij’ ophoudt en ‘zij’ begint.

‘Alle mensen worden broeders’, juicht het Europese volkslied. De Europese Unie vertelt op haar website waarom het zo goed past bij Europa: “Het verwoordt het ideaal van een wereld waarin alle mensen als broeders leven.” Tja. Dat ideaal stamt uit de roezige jaren aan het einde van de achttiende eeuw, toen de Franse Revolutie in de maak was en de grote Immanuel Kant zijn universele ethiek formuleerde, die oproept om alle mensen, onverkort en los van hun eventuele band met jou, te behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden. Het is ook de tijd dat Friedrich Schiller zijn Ode an die Freude schreef, die de officiële tekst werd van dat fragment uit de Negende Symfonie. En daarmee dus van ons volkslied.

Ons volkslied? ‘Droom maar door’, denk ik dan. Want welk volkslied moeten de kindertjes ook alweer zingen van Buma? Inderdaad, het Nederlandse – juist om onze (onze?) identiteit helder uit te dragen tegenover al die andere volkeren. Dat ‘ons’ is kennelijk zo vloeibaar als wat.

‘Alle mensen worden broeders’, dichtte Schiller. Maar daar stopt zijn gedicht niet. In de volgende strofe voegt hij een conditie toe: ‘Wo dein sanfter Flügel weilt’, meestal vertaald met: ‘waar jouw zachte vleugel zich welft’. Beetje vreemd beeld wel, maar interessant is die ‘jouw’. Die verwijst naar de vreugde waaraan de ode is gericht. Met andere woorden: waar vreugde is, is verbroedering. En ja, dat zie ik wel voor me. Blije mensen zijn gul, die openen hun armen. Als je blij bent, mag iedereen meedoen. Maar op dit moment zijn veel Europeanen helemaal niet zo blij, en met die broederschap wil het (dus) ook niet erg vlotten.

‘Welke groep moet zich solidair betonen met welke andere groep, tot op welke hoogte, en waarom?’, vroeg de Britse essayist Tony Judt ooit. Voor mij is dat de cruciale politieke vraag. Ieder mens verdient een menswaardige behandeling, dat is het kale minimum. Maar daaruit volgt niet dat je ieder mens evenveel verschuldigd bent. Mensen die bij jouw groep horen, je broeders dus, kunnen meer aanspraak maken op jouw solidariteit dan vreemden.

‘Politics is a function of space’, schreef Judt ook. Een prachtig, intrigerend zinnetje vind ik dat. Politiek is gebonden aan ruimte. Je bent burger in het land waar je officieel woont. Met je landgenoten vorm je een ‘wij’. Dat zijn je broeders, met hen vul je de pot en formuleer je aanspraken op elkaar. Natuurlijk, wat er op de Middellandse Zee gebeurt is mensonwaardig dus daar moet een einde aan komen. Maar ik hoef migranten niet als broeders te zien. We hebben nog geen lief en leed gedeeld. We hebben nog niets samen opgebouwd. We zijn nog niet gebonden aan dezelfde ruimte.

Ik heb broertjes waar ik niet blij mee ben. Die Nederlandse Leeuwen bijvoorbeeld, die vorige week in Rijswijk bij elkaar kwamen. Ze doen stoer, maar ik ken ze: ik voel dat ze gestrest zijn. Ze zijn zeker niet blij genoeg om vreemden aan tafel uit te nodigen. Eigenlijk vind ik ze stikverwend, Arnon, en ik houd ze scherp in de gaten. Maar dwing hen niet om de groep groter te maken dan die is, want dan gaan ze muiten. Misschien zijn ze dat al aan het doen. En dan kunnen we die ode aan de vreugde al helemaal mooi vergeten.

Hartelijke groet, Marjan Slob

Duikelaar

Tien dagen geleden stonden de kranten nog vol van Camiel Eurlings; nu lijkt de ophef over hem alweer passé. Zie hier het gruwelijke lot van een publieke persoon: je doet er even heel erg toe, en dan opeens helemaal niet meer. Amai, blijf daar maar eens geestelijk gezond bij!

Ik wil op deze plek nog even op Eurlings terugkomen. Niet om nog een steen te gooien naar een man die al met bebloede kop is neergezegen. Maar om beter te begrijpen wat er nu eigenlijk is gebeurd. Waarom moest Eurlings precies weg? Wat pikt het volk uiteindelijk niet van een openbaar bestuurder?

De feiten zijn bekend: Eurlings sloeg zijn toenmalige vriendin, draaide daar lang omheen, en toen hij uiteindelijk met de billen bloot ging in NRC Handelsblad bleef de indruk hangen dat hij het vooral heel zielig vond voor zichzelf dat dit hem nu allemaal moest overkomen. Zijn publieke ‘biecht’ leek niet voort te komen uit de gevoelde innerlijke noodzaak om schoon schip te maken, maar uit de wens om zijn hachje te redden. En dat nemen we hem kennelijk enorm kwalijk. Met dat interview pleegde Eurlings zelfmoord als publiek personage, omdat hij zichzelf liet kennen als iemand die niet bijster integer is.

Je kunt je mond vol hebben over integriteit zonder duidelijk te maken wat je daarmee bedoelt. Zo iemand wil ik natuurlijk niet zijn. Maar het valt nog niet mee om te zeggen wat integriteit nu eigenlijk behelst. Etymologisch gezien verwijst het begrip naar gaafheid en heelheid; moreel vertaald zou je dus kunnen zeggen dat een integer mens ‘uit één stuk’ bestaat. Maar sinds Freud weten we dat mensen zo simpel niet zijn. Binnen in ons kakelen vele stemmen.

Zo bezien is Eurlings zelfs een tikkeltje té integer. De interviewer van de NRC, sportverslaggever Henk Stouwdam, noteerde dat de biecht van Eurlings ‘oprecht’ leek en ‘diep van binnen leek te komen’. Dat Stouwdam hier het sentimentele vocabulaire van de sportverslaggever gebruikt, maakt zijn observaties nog niet per se onwaar. Misschien geloofde Eurlings inderdaad oprecht in wat hij vertelde. Het zou me eigenlijk niet verbazen. Wie zichzelf nauwelijks observeert, stuit ook niet op innerlijke tegenstrijdigheden en problemen. En kan dus hartstochtelijk en oprecht geloven in een glad imago van zichzelf en zijn plek in de wereld. Oprechtheid en zelfingenomenheid gaan vaak opvallend goed samen.

Als integriteit in de kern niet draait om eenduidigheid, noch om oprechtheid, om wat dan wel? Peinzend over die vraag zie ik opeens een duikelaartje voor me, zo’n speelgoedclown die na een oplawaai alle kanten uitschiet om uiteindelijk toch altijd weer rechtop te eindigen. Dat is lachen voor kleuters – en misschien ook hun eerste onderricht in publieke moraal. Want goede politici, bestuurders of beslissers moeten een beetje een duikelaar zijn. Zij moeten flexibel meebuigen met wat de wereld brengt. Dat kan eruit zien als zwabberen, maar als zij echt goed zijn, blijven ze uiteindelijk altijd overeind. Niet omdat ze ‘mensen-uit-één-stuk’ zijn, maar omdat hun overtuigingen hen innerlijk gewicht en daarmee stabiliteit geven.

Dat steeds weer terugveren naar een diep ingedaalde morele basishouding is wat je hoopt en verlangt van goede bestuurders. Zij staan immers voor de pittige taak om de toekomst vorm te geven. Zij zullen moeten laveren tussen gebeurtenissen die niemand had voorzien. Innerlijke zwaarte maakt hen dan toch betrouwbaar. Ik denk dat we dat bedoelen met integriteit: de kwaliteit om steeds terug te keren naar je eigen zwaartepunt. Angela Merkel is voor mij zo iemand. En Eurlings? Die is door het volk gewoon te licht bevonden. Het was te onduidelijk waaraan hij nu eigenlijk trouw is.

Eurlings is vervlogen, verleden tijd. Maar de omgeving waarin hij kon gedijen bestaat nog volop. En dat maakt dat het nog steeds zin heeft om het over Eurlings te hebben. Bij de KLM viel hij als topman al snel door de mand. Je kunt zeggen wat je wilt van bedrijven, maar ze hebben meestal heel goed in de smiezen dat een diepgevoelde missie essentieel is voor je integriteit als onderneming. Datzelfde is niet te zeggen van het CDA. Daar vierde Eurlings jarenlang triomfen als de gouden jongen. Waarom is er in die kringen zo klakkeloos achter Eurlings aangelopen? Wat zegt dat eigenlijk over hun integriteit?