Rondhangende dieren

De linkeronderarm van de jongeman is op precies dezelfde plek gebroken als zijn rechteronderarm. Ook beide scheenbenen vertonen breuken op precies dezelfde hoogte. Deze symmetrie zet de Italiaanse archeologen aan het denken. Zou het skelet dat ze hebben opgedolven bij een kerkhof in Milaan het slachtoffer zijn geworden van radbraken? In deze typisch Europese folterwijze bindt de beul een misdadiger op een soort wagenwiel, breekt ritueel diens botten, en vlecht de slappe ledematen vervolgens door de spijlen. Soms krijgt de veroordeelde een genadeklap, soms niet. De Italiaanse jongen is nog in zijn buik gestoken en de beul heeft ook geprobeerd hem te onthoofden, maar zonder succes.

De archeologen speculeren dat de jongen wellicht werd geofferd als verspreider van de pest, zo las ik in de NRC. Hij moet er namelijk vreemd hebben uitgezien, met vergroeiingen, een afwijkend gebit, en een zelfs voor de veertiende eeuw geringe lengte van 1,57 meter. Hoe dan ook is hij in zijn mensenrechten geschonden, concluderen ze.

Het is flink slikken om dit soort barbaarse praktijken te moeten verbinden met je eigen geschiedenis. Hoe konden we! En wat een onmachtige referentie aan de mensenrechten! De gemartelde jongen leefde in de Middeleeuwen en mensenrechten werden pas in 1948 vastgelegd. De knul werd ongelooflijk slecht behandeld, maar niet geschonden in zijn mensenrechten, want die bestonden toen nog niet.

In de toekomst zullen we hetzelfde zeggen over de dieren waarmee we samenleven: ‘We behandelden de dieren verschrikkelijk slecht, maar je kunt niet zeggen dat ze werden geschonden in hun dierenrechten, want die bestonden toen nog nauwelijks. Het denken erover was in ieder geval nog primitief en rudimentair.’ Ik durf deze voorspelling wel aan, want aan alles is te merken dat onze relatie met dieren aan het verschuiven is. Ook binnen de filosofie wordt het debat over dierenrechten steeds vuriger gevoerd. Dieren zijn op zijn minst ‘passieve deelnemers’ van onze morele gemeenschap, daarover zijn filosofen het wel eens. Maar hoe neem je hen op in je denken en doen? Via welke criteria ken je dieren rechten toe?

Het Canadese filosofenkoppel Sue Donaldson en Will Kymlicka heeft daar wel een idee over. Zij stellen voor de rechten van dieren te regelen naar analogie van het internationale publiekrecht. Cruciaal wordt dan in welke verhouding de dieren tot ons staan. Gedomesticeerde dieren (huisdieren, productiedieren) leven met ons samen en hebben daarmee onze nationaliteit. Zo buitenissig is dit niet: honden hebben tenslotte al een paspoort en betalen braaf belasting. Dierlijke medeburgers zouden (via woordvoerders of voogden) met ons mee moeten kunnen praten over hun wensen en behoeften.

Dieren die in het wild leven, zijn meer een ander volk. Zij moeten soeverein over hun land kunnen beschikken, zodat ze daar kunnen leven zoals ze zelf willen. Wij kunnen hun land bezoeken, maar niet inpikken of verwoesten. Als wilde dieren op hun beurt een uitstapje naar ons maken, is dat prima. Een beetje overlast hoort bij toerisme, zoals Amsterdammers weten. Maar als die gasten echt vervelend worden, mogen we ze uit ons territorium zetten.

Interessant is de tussengroep die Donaldson en Kymlicka benoemen: dieren die wel bij ons rondhangen, maar niet bij ons willen horen. Denk aan ratten die wroeten in onze vuilnis, meeuwen die op onze frietjes duiken, ganzen die onze vliegtuigen hinderen. Deze dieren bewegen opportunistisch met ons mee, maar weigeren stug om in te burgeren. Over deze beesten praten wij zoals we vroeger over zigeuners spraken: ze zijn anders, ze zijn lastig, ze zijn ‘niet te vertrouwen’. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je ze af kunt slachten. Deze dieren brengen ons in verlegenheid.

Vorige week trad Marianne Thieme af als leider van de Partij voor de Dieren. Naast bewondering voor het onverwachte succes van haar partij klinkt kritiek op haar ietwat hooghartige getuigenispolitiek. ‘Thieme deed niet aan coalitievorming met andere partijen’, klinkt het snibbig. Nee, denk ik dan. Thieme deed aan coalitievorming met de dieren – en ze probeerde al doende uit te vinden wat een mens daar eigenlijk mee kan bedoelen. Draagvlak zoeken bij de dieren is ongetwijfeld vreemd en onwennig, maar niet iets om lacherig over te doen. Het is juist visionair. Het doet recht aan de brandende morele vraag hoe wij in het Antropoceen met dieren samen denken te leven.