Door de bomen het huis

Houtbouw is een idee waar ik heel vrolijk van word, omdat het een serieus goed groen plan is. Wat mij betreft gaan we grootschalig aan houtskeletbouw doen!
Maar voor hout is het kappen van bomen nodig, en zo’n functionele kijk op majestueuze levende wezens vind ik – net als veel andere mensen – ook ongemakkelijk.

In Door de bomen het huis verken ik de verschillende belevingswerelden rond bomen, bos, landschap en houtbouw, met als doel om verschillende waarden rond bomen in gesprek te brengen.
Het boekje is uitgegeven door Pluim in samenwerking met De Groene Amsterdammer.

Statistiek

In het zeventiende-eeuwse Londen bestiert John Graunt een winkel in fournituren. Zijn rekentalent zet hij in voor het voeren van de boekhouding. Tot hij op een dag besluit zijn inzichten in het verloop van trends niet langer te beperken tot linten en stalen stof. Buiten woedt de builenpest, en Graunt gaat speuren naar patronen in de zogenoemde Bills of Mortality – annalen waarin verschillende Londense parochies sinds 1592 doop, huwelijken en sterfgevallen bijhouden.

Indertijd trokken oudere vrouwen bellend door de straten, al roepende: ‘Breng uw doden naar buiten’. De vrouwen telden daarop de doden en noteerden de doodsoorzaak. Vaak gebeurde dat in lekentermen (‘ouderdom’, ‘knoop in de ingewanden’, ‘plotseling’), maar Graunt acht de gegevens waardevol genoeg om er wiskunde op los te laten, in de hoop samenhangen te ontwaren. In 1662 publiceert hij zijn Natural and Political Observations Made upon the Bills of Mortality, vol voorspellingen over ziekteverloop en overlevingskansen per leeftijdsgroep, waarop koning Charles II hem vraagt om zijn systeem verder te ontwikkelen. Zo wordt Graunt de eerste epidemioloog, met Jaap van Dissel als verre nazaat.

Het is geen toeval dat het woord statistiek het woord ‘staat’ omvat. Voor heersers is het handig om een goed beeld van de bevolking te hebben – die kennis komt niet alleen van pas bij het bestrijden van epidemieën, maar leert je ook hoeveel belasting je kunt innen. Vanaf de achttiende eeuw werden Europese samenlevingen steeds meer gevat in numerieke termen. Dit opstellen van statistieken was diep verbonden met een vooruitgangsgeloof: de data zouden kennis opleveren om doortastend te kunnen handelen en zo de samenleving beter te maken. Dankzij statistiek is onze levensverwachting ook feitelijk toegenomen. Bovendien had deze aanpak een egalitaire werking: de cijfers omvatten de hele bevolking, en niet alleen de adel en de rijken.

Maar er is een keerzijde. Kennis die je eenmaal hebt, kun je niet meer ont-kennen – en die kennis kan dat egalitaire elan ironisch genoeg juist onder druk zetten. Want hoe meer je weet en hoe meer je telt, hoe meer blijkt dat sommige kansen onevenredig verdeeld zijn. Zo laten de statistieken zien dat tachtigers, mannen, dikke mensen en chronisch zieken harder getroffen worden door het coronavirus, en minder snel herstellen. Eenmaal in tellende modus is het ‘logisch’ dat je schaarse intensive-care bedden geeft aan patiënten met een betere basisconditie; die bedden komen dan immers eerder vrij waardoor je uiteindelijk meer levens redt. En – splijtender nog – als de statistiek patronen toont tussen overlevingskansen en levensstijl, dan is het wachten op de suggestie dat mensen met een gezonde levensstijl ‘meer recht’ hebben op schaarse hulp. Zo heeft statistiek ons opgescheept met kennis die onze solidariteit ten overstaan van het blinde lot kan breken.

Afgelopen donderdag stond hier een column van Asha ten Broeke onder de schrijnende kop ‘Ik wil geen publiek debat over wanneer jij mij mag laten doodgaan’. Ten Broeke proeft in de samenleving ‘een verwerpelijk idee’: gelukkig treft corona de zwakken. “Hoe durven jullie?”, schrijft ze. “Dikke, zieke, oude, gehandicapte mensen leven altijd met uitsluiting en discriminatie. En nu, in deze bange tijden, komen jullie – geen artsen, maar columnisten, filosofen – speculeren of je ons categorisch moet uitsluiten van mogelijk levensreddende zorg?”

Precies die kwestie van timing werd besproken op filosofiesite Bij Nader Inzien. Ethici hebben beroepsmatig nagedacht over principes voor het verdelen van schaarse bedden op de intensive care. Maar is het niet smakeloos om nu aandacht te vragen voor die redeneringen, juist omdat het straks misschien geen theoretische exercitie meer is? Sommige vakfilosofen vrezen dat dit burgers een onveilig gevoel geeft. En zo lijkt het bij Ten Broeke inderdaad over te komen.

Nadenken over de toon die je aanslaat is altijd aan te raden, maar uit zorgzaamheid je mond houden vind ik een rare keuze. Statistisch gezien val ik in de goede vakjes. Toch houd ik me aan de regels. Niet omdat Rutte het zegt, maar omdat ik dankzij de epidemiologen snap wat ik zelf kan doen om de gezondheidszorg zo min mogelijk te belasten. Als ik mijzelf geen voorstelling zou maken van harde keuzes over intensive-care bedden, zou ik het nóg moeilijker vinden om mijn zucht naar beweging en avontuur en gezelligheid te bedwingen. Mij helpen die gevaarlijke vragen juist om solidair te zijn.

Claustrofobie

Man en ik bivakkeren een tijdje in een voormalige rupsenkwekerij in de Cevennen, en al dagen bijt ik op mijn tong. Ik ben hier eerder geweest, hij niet, en ik wil steeds zeggen: ‘Zie je hoe die beek is gezwollen na die regenbui, indrukwekkend hè’, of: ‘Straks komen we bij een oud kerkje, en als je dan de trap oploopt heb je een mooi uitzicht over het dal, maar pas op want de balken zijn laag’. Ik weet dat hij dit soort praat haat. Hij wil zelf ondervinden wat hier de moeite waard is. Vaak ziet hij heel andere dingen dan ik, een opmerkelijke dakconstructie of zoiets. We zijn samen, maar we maken zelden hetzelfde mee.

Die verschillende ervaringen zijn het probleem niet; die zijn juist leuk. Het probleem is dat ik in mijn enthousiasme mijn eerdere ordeningen opdring, waardoor hij bijna niet meer onbevangen kan kijken. Ik heb al voorgesorteerd en nu moet hij zich voegen. Of mij van zich afschudden. Allebei niet echt goed voor de sfeer.

Daar in de Cevennen lees ik de roman De goede zoon van Rob van Essen. De leukste passages gaan over een ritje dat de hoofdpersoon maakt in een zelfsturende auto. Die auto is van alle gemakken voorzien, heeft de aangename babbel van een goede taxichauffeur, zoekt via de boordcomputer razendsnel allerlei weetjes op, en leert gaandeweg alles over zijn passagiers wat Google toestaat. Tijdens een bijzonder auto-erotisch moment (lees het boek voor de details) klinkt opeens In the Air Tonight van Phil Collins over de speakers. De hoofdpersoon raakt er helemaal van uit de erotische flow – tot verbazing van de auto, die veronderstelde dat deze hit wel aan zou slaan bij zijn passagier. “Muziek uit de adolescentiejaren… Daaraan heeft men doorgaans toch de beste herinneringen meneer.. Als dit niet goed is .. U roept maar stop hoor.”

Mooi getroffen van Van Essen, want inderdaad: juist als het intiem wordt, moet de muziek precies goed zijn. Wat een afknapper om dan puur op basis van wat sociologische kenmerken, zoals je leeftijd en herkomst, geclassificeerd te worden als iemand die van Phil Collins houdt! Je bent niet aangevoeld, niet werkelijk gezien. Je bent in een hokje gestopt.

Meestal is dat zo vreselijk niet. In het dagelijkse leven categoriseren we elkaar constant. Die ruwe inschatting voor algemeen gebruik (‘wat ben jij er voor eentje?’) bezweert de chaotische veelheid en maakt snel handelen mogelijk. Algoritmes doen in feite precies dat. Zij zoeken de patronen in een grote dataset en geven raad op basis van globale overeenkomsten. Vaak werkt dat prima. Als ik snel wil weten hoe ik van mijn verkoudheid af kom, dan google ik dat even. Wat voor de meeste mensen werkt, zal voor mij ook wel werken; met mijn snotneus ben ik doorsneemens onder de mensen. Maar zodra die algoritmes het intieme domein gaan koloniseren, wil ik nu juist niet naar de middelmaat toe worden getrokken. Vaak ben ik bijna beledigd door de banaliteit van de ‘tips’ die het algoritme me geeft. Phil Collins? Denk je nu echt dat ik dáár voor ga? Waar zie je me voor aan?

Computers moeten het doen met al vergaarde data, en baseren hun voorspellingen dus louter op resultaten uit het verleden. Daarmee sluiten de suggesties van computers je op in wie je altijd al was. Dat is geen probleem zolang het domeinen betreft waarin persoonlijkheid er nauwelijks toe doet. Maar juist in het intieme domein – daar waar ik me wil laten bekijken en verrassen, daar waar ik me durf te laten gaan en experimenteer met wie ik zou kunnen worden – daar wil ik niet aan mijn enkels teruggetrokken worden in mijn verleden. Daar word ik claustrofobisch van.

Het mooie, het hoopvolle en unieke van mensen is dat ze kunnen breken met wat ze al vonden, met wie ze waren, met waar ze ooit van hielden, met waar ze vandaan komen. Mensen kunnen uit hun profiel springen. Ze kunnen zichzelf opnieuw uitvinden en de toekomst herontwerpen – en oh boy, wat zullen we dat nodig hebben! Precies dan zijn computers slechte gidsen. Raadpleeg een algoritme en je betreedt de toekomst – dat nieuwe land – altijd aan de hand van een oud stramien. Je ziet niets nieuws.

Tractorman

Kurkdroog is het land. Met lede ogen zien de pachtboeren aan hoe de tractor van de landeigenaar diepe voren trekt in de grond die zij al decennia bewonen en bewerken. De tractor maakt het land nog verder kapot, maar de hoge heren in de stad gaan voor de snelle winst. Hun strategie: ‘Eén man op een tractor kan het werk van twaalf of veertien families innemen. Betaal hem zijn loon en neem de hele oogst.’ In arren moede pakken de boerenfamilies hun boeltje op en vertrekken naar het westen, naar Californië. Daar zou volop werk zijn. Daar staan frisse witte huisjes. Daar pluk je druiventrossen en laat je het sap zo over je gezicht lopen. Zegt men.

In de grote Amerikaanse roman De druiven der gramschap (1939) vertelt John Steinbeck het verhaal van de families die moesten vluchten uit de dustbowl die de prairies waren geworden na jaren van droogte en domme landbouwmethoden. Steinbeck wist waarover hij sprak; hij had reportages gemaakt in de geïmproviseerde kampen die de berooide boerenfamilies onderweg opsloegen. Ik lees deze klassieker voor het eerst, en ik vind het een feest: de stijl is levendig en fris, het pleidooi voor gemeenschappelijk verzet tegen uitbuiters immer relevant. Jammer alleen dat Steinbeck een morele waarde lijkt toe te kennen aan ouderwets boerengeploeter.

Zo krijgt de tractor bij Steinbeck de schuld van de ellende, want die maakt het bewerken van het land veel te gemakkelijk. ‘Zo gemakkelijk dat het wonder van het werk eraf gaat (..) en met het wonder het diepe begrip en de relatie.’ Zo’n ‘machineman’ die ‘een dode tractor rijdt op het land dat hij niet kent en liefheeft, begrijpt alleen techniek en scheikunde’, sneert Steinbeck. En daarmee veracht hij in feite het land. ‘Want het land bestaat niet uit nitraten, net zomin als uit fosfaten.’ Het land is veel meer dan ‘een chemische analyse’.

Het is misschien weinig romantisch om land te zien in termen van nitraat en fosfaat. En toch put ik hoop uit deze kijk. Ons eigen platteland is inmiddels het equivalent van een dustbowl: het is een zure groene woestijn van eindeloos eenvormig Engels raaigras waarin steeds minder verschillende levensvormen het uithouden. Juist het stikstofarrest van de Raad van State kan dit tij misschien doen keren. Het arrest zelf straalt weinig romantiek uit, het is in feite verdomde technisch, maar het komt erop neer dat er in het licht van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vergunningen voor bouwplannen zijn verleend waarvan iedereen weet dat die gaan leiden tot extra neerslag van stikstof (geoxideerd nitraat) in beschermde natuurgebieden. Wat dus niet mag van Europa, omdat het zal leiden tot nog minder soortenrijkdom. Maar wat wel mocht van Nederland, omdat wij tegelijkertijd ook allerlei verbeteringen zouden doorvoeren die de schade aan de natuur – later, ooit, echt, heus! – zouden herstellen. Die slimme verbeteringen zijn tot op heden hopeloos onvoldoende gebleken. De Raad van State gelooft niet meer in het PAS-verhaal. Sinds zijn uitspraak liggen er 18.000 bouwprojecten stil. Achttienduizend!

Het arrest treft vooral de Nederlandse landbouw, want die stoot verreweg het meeste stikstof uit; bijna vier keer zoveel als de op één na grootste boosdoener, het verkeer. Woensdag zal de commissie-Remkes adviseren om de veestapel fors in te krimpen, meldde het AD dit weekend. De gigantische aantallen boerende, poepende en piesende landbouwhuisdieren zijn onhoudbaar in het licht van het stikstofarrest. Ze ontwrichten de mineralenbalans in de bodem.

De enige begaanbare weg is al jaren duidelijk: boeren moeten aan kringlooplandbouw gaan doen. Dat hoeft niet te betekenen dat boeren weer als vanouds zwetend met paard en wagen de grond gaan bewerken, zoals Steinbeck verlangt. Boeren hoeven geen show van kneuterigheid op te voeren. Ze kunnen prima tractorman blijven en grote bedrijven runnen. Zelfs megastallen zijn het probleem niet. Het enige wat kringlooplandbouw van boeren vraagt, is dat ze hun mineralenhuishouding sluiten. Hoe ze het doen, doen ze het.

Met Steinbeck geloof ik dat de ware boerenromantiek schuilt in ‘het diepe begrip’ van het land. Maar waar Steinbeck denkt dat ‘techniek en scheikunde’ die relatie met het land kapot maken, hoop ik juist dat boeren de band met hun land herstellen door mineralen te gaan tellen. Dat is de moderne manier van je grond liefhebben.

Zenuwcentrum

Ik snap ze eigenlijk wel, die mensen die weigeren te geloven dat er echt twee mannen op de maan hebben gewandeld. Hoe meer je te horen krijgt over de tocht van Apollo 11 – en vanwege het vijftigjarig jubileum is dat nogal veel – hoe wonderbaarlijker en ontzagwekkender de hele onderneming wordt. Wat een prestatie om al die noodzakelijke stappen in een project onder te brengen, budgetten vrij te maken, tegenslagen te absorberen, en te blijven geloven in de missie om mensen op de maan zetten en ook weer terug te halen naar aarde!

Het zal wel wat over mijn karakter zeggen, maar in de stortvloed van informatie over de maanlanding valt mij vooral op hoe makkelijk het allemaal mis had kunnen gaan. Sterker, er ging veel mis. Het team dat uiteindelijk naar de maan ging, was tweede keuze: tijdens hun testvlucht waren drie ervaren astronauten levend verbrand in hun capsule. Een uurtje voor de lancering blijkt een klep van de raket te lekken; technici draaien snel wat bouten aan. Een kwartier voordat maanlander Eagle losgemaakt zou worden van het moederschip, verloor Houston radiocontact met de astronauten. De boordcomputer waarop de astronauten moesten koersen, gaf foutmelding op foutmelding en viel zelfs een paar keer uit. Eagle schoot iets voorbij de beoogde landingsplek, waardoor bestuurder Neil Armstrong een nieuw plekje moest zoeken op hobbelig terrein en bijna al zijn brandstof verbruikte. En vlak voordat Armstrong en zijn collega Buzz Aldrin de maan weer zouden verlaten, bleek een startknop van de motor van Eagle afgebroken, waarschijnlijk vanwege een tik met zo’n lomp astronautenpak. Ze repareerden het euvel met een pen.

Mijn hart bonst als ik me dit allemaal voorstel. De astronauten en de vluchtleiders in het zenuwcentrum in Houston reageren echter onderkoeld. In Apollo 11, de recente documentaire van Todd Douglas Miller, hoor je ze rustig, bijna afgemeten praten. Naast informatie wisselen Mission Control en de astronauten grapjes en plaagstootjes uit, zelfs op de spannende momenten. Ze gedragen zich als cowboys in een western, als James Bond met tien schurken tegenover zich. Als om te demonstreren: echte helden laat zich door niets of niemand van hun stuk brengen. Het is één grote performance van koelbloedige mannelijkheid.

En het is niet alleen maar fake. Toen Armstrong op de maan afkoerste, sloeg zijn hart 75 keer per minuut – heel normaal dus. Die hartslag schoot wel even omhoog toen hij Eagle handmatig op de maan moest zetten, maar keerde al snel weer terug naar lagere waarden, schrijft The Atlantic in een recent artikel over de biometrische data van de astronauten. Ook zijn collega’s bleven behoorlijk onbewogen. ‘Ze zijn goed getraind, ze doen hun werk’, verklaarde een NASA-wetenschapper.

De landing op de maan wekt nog steeds ontzag en bewondering, maar die kalme stemmen komen nu onwerkelijk, bijna lachwekkend op mij over. Ik denk omdat we de afgelopen vijftig jaar emoties radicaal anders zijn gaan waarderen. Toentertijd stonden emoties tegenover ratio; je kon maar beter geen aandacht schenken aan je gevoel, want dat zou je verstand maar benevelen en je oordeelsvermogen vervormen. Het trok je, kortom, teveel je lichaam in. Nu plaatsen filosofen, psychologen en ethologen verstand eerder in het verlengde van emoties. Emoties zien zij als een lichamelijk besef van de toestand waarin je je bevindt, een eerste ruwe duiding van de feiten. Emoties moet je dan ook niet wegdrukken, maar met je verstand verkennen en doorlichten. Extreme onbewogenheid is in deze opvatting niet langer een bewonderenswaardige eigenschap, maar eerder een teken van ongevoeligheid voor je situatie. Een teken van vervreemding. Een soort vlucht, eigenlijk.

Vijftig jaar later. De machtigste vrouw van Europa staat te trillen op haar benen. Voor het oog van de wereld krijgt het zenuwcentrum van Angela Merkel, ingetogen natuurkundige tussen de macho’s en brulapen die momenteel de dienst uitmaken op het wereldtoneel, de bevingen van haar ledematen niet onder controle. Op een persconferentie erkent ze dat er iets aan de hand is, maar ze zegt ook: ‘Ik voel dat ik nog handelingsbekwaam ben’.

Ik geloof haar. Mij geeft dat trillen juist vertrouwen. Merkel is niet cool. Ze weet precies waar ze staat en ziet haar emoties onder ogen. Ze vlucht niet weg. Zij wil de aarde niet verlaten. Ook dat is groots.

Dieren Crisperen

Crispr-Cas is een nieuwe, in potentie snelle en effectieve manier om het genoom van organismen te veranderen. Is het veranderen van het genoom van landbouwhuisdieren een goed idee?
In Wageningen leid ik een discussie over dit thema.
Uitgangspunt is dat het welzijn van de dieren er op vooruit moet gaan.

Selfie

Ik had hem al gezien, de jongen met de mooiste kuif: een zwierige dot zwart haar, aan de wortels gebleekt tot een soort geel. Die zondag hing hij met zijn vrienden rond in de tuin van een mausoleum in New Delhi. Minutenlang was hij bezig om de kuif in model te krijgen. Toen stapte hij op me af. Selfie madam? Tuurlijk. Wie ben ik om te weigeren? Ik loop hier verder toch maar in de weg. Dus zag ik mijn schaapachtige blik weerspiegeld in het scherm van zijn mobieltje. Klik. Thank you. Bye bye.

Ik reis momenteel een paar weken door India, en ben dagelijks een exotisch styling-ornament in de selfies van Indiërs. Het is een rare gewaarwording. Eigenlijk vooral omdat er nauwelijks contact is. De fotografen vragen niet naar mijn naam en kijken me nauwelijks aan. Klik, weg zijn ze. Zo’n selfie heeft geen verhaal. Er is geen inbedding in iets breders. Over dit plaatje valt straks niets te vertellen, er valt alleen maar naar te kijken. Dat zal dus wel de bedoeling zijn.

Wij mensen zijn meesters in het maken van voorstellingen van hoe het was of zou kunnen zijn. Wat we heel moeilijk kunnen, is daadwerkelijk aanwezig zijn op een plek. Die geest van ons fladdert constant weg. Hup, daar vertrekken we alweer met de volgende halve gedachte. Ik denk dat dit gebrek aan aanwezigheid eigenlijk pijn doet. Voor mij zijn die selfies een soort schreeuw: ik ben hier! Toch? Ja, kijk, want ik zie mezelf. En als ik de selfie post, zien mijn vrienden me ook en besta ik extra. Die drang om eindeloos te documenteren waar je bent, getuigt voor mij van een onbeholpen maar groot verlangen naar aanwezigheid.

Het lijkt veel Indiërs behoorlijk goed te gaan. Toch kun je hier nog steeds niet heen om de mensen die op straat leven, hurkend onder een zeiltje. Ze eten in het openbaar, poepen in het openbaar, hebben seks in het openbaar. Weerloos voor elke blik. Ook met hen heb ik geen contact. Waar de selfie-makers vooral hun eigen blik opvangen in het scherm van hun mobiel, weren deze mensen mijn blikken af. Dat is de enige privacy die ze hebben.

In discussies over privacy hoor je vaak zeggen dat ‘men’ tegenwoordig van alles van je ziet. Ik denk dat deze angst misplaatst is. Zeker, ons gedrag wordt opgeslurpt en omgezet in data waar statistische bewerkingen op worden losgelaten. Met als gevolg dat je ‘gepersonaliseerde’ advertenties krijgt. Of dat het nieuwe verzekeringsaanbod op jouw risicoprofiel is toegesneden. Of dat de gemeente beleid loslaat op jouw categorie mens. Met kijken heeft dit alles echter bar weinig van doen. Er is niemand aan te pas gekomen die zijn oog op jouw heeft laten vallen, en die jou persoonlijk liked of misschien disliked. Het zijn louter machines die jouw data verwerken en een ‘persoonlijke’ aanbod verzenden.

‘God is dood, maar de mensen weten het nog niet’, zei Nietzsche ooit. Voor mij gaat die uitspraak over de afwezigheid van de blik van boven, en over ons onvermogen om tot ons door te laten dringen wat het betekent dat er niet langer vanzelfsprekend iemand naar je kijkt. Er is geen god die jouw zieltje doorgrondt en de boekhouding van jouw leven bijhoudt. Ook het grote boek van Sinterklaas is dichtgeklapt. Wie huivert dat zijn privacy wordt bedreigd omdat hij bekeken wordt door de regering of door grote bedrijven, leunt op die oude fantasie over de blik van bovenaf – die fantasie die Nietzsche achterhaald acht. Persoonlijke aandacht van machtigen krijg je helaas alleen maar als zij jou een gevaar achten.

In de wereld na Nietzsche is de vanzelfsprekendheid en alomtegenwoordigheid van een op jouw gerichte blik verdwenen. Hoeveel surveillancecamera’s er ook hangen in de openbare ruimte, hoeveel data over klikgedrag de Googles van de wereld ook bijeenschrapen, de moderne angst is dat je er in spiritueel opzicht aan toe bent zoals de daklozen in India: niemand kijkt werkelijk naar je. Je bent onopgemerkt gebleven. In zo’n situatie is privacy niet aan de orde.

Voor mij getuigt de selfie-rage van een grote honger om gezien te worden. Als mens snak je ernaar een blik op jezelf te voelen. Desnoods die van jezelf.

Oh Mary!

Daar zit ze, slungelig en onderuitgezakt in haar stoel op het podium: een lange vrouw met een frivool hoedje op haar grijze hoofd. Aan haar stem is te horen dat ze stokoud is, maar wat ze zegt is zoals altijd ter zake doende en helder. Ik bekijk een recent clipje van een openbaar gesprek met de Britse filosofe Mary Midgley, die vorige maand op 99-jarige leeftijd is gestorven. Nederlandse kranten hebben geen woord aan haar overlijden vuilgemaakt. Maar voor mij was ze een icoon.

Midgley bewoog zich scherp en eigenzinnig binnen de traditionele arena van de Britse filosofie. Filosofie was voor haar het tegenovergestelde van moeilijk doen. Zij zag het juist als een oefening in koppig verbonden blijven met wat je weet en ervaart, en je gedachten vervolgens goed doorlichten. Vaak zal dan blijken dat je eigen impliciete aannames maar moeizaam op elkaar aansluiten, of zelfs helemaal niet bij elkaar passen. Dan is er werk aan de winkel. Filosofen zijn voor Midgley ‘conceptuele loodgieters’, die in actie komen zodra ideeënstelsels gaan lekken – een beeld dat me enorm bevalt.

Zelf kwam Midgley zodoende tot de conclusie dat de harde scheiding tussen mens en dier, die de meeste wetenschappers tot diep in de vorige eeuw aanhingen, op tegenstrijdigheden en ijdele ideologie berustte. Nu loopt iedereen weg met Frans de Waal, maar toen Midgley in 1978 haar eerste boek Beast and Man uitbracht, werd het nog sentimenteel en ‘antropomorf’ gevonden om te beweren dat mensen en hogere dieren basale emoties delen. Dat ‘wetenschappelijke’ standpunt kwam mensen natuurlijk goed uit, want dan kun je dieren mishandelen zonder daar verantwoordelijkheid voor te nemen. Mary maakte er korte metten mee, en zette daarmee het thema dierenwelzijn in één keer maatschappelijk op de kaart.

Zij zal zeker ook herinnerd worden om haar jarenlange controverse met Richard Dawkins, de evolutiebioloog die de term ‘het zelfzuchtige gen’ muntte. Zijn biologische onderzoek vond ze prachtig, maar ze betreurde zijn grove generalisaties. Je moet wel heel selectief kijken als je alles om je heen denkt te kunnen reduceren tot zelfzuchtigheid, vond Mary. “He is quite an interesting example of simply not bothering at all to look at what he’s denying, you know?”, zei ze ooit in haar knisperende Brits over hem.

Ze verweet Dawkins vooral dat hij zich blind betoonde voor de kwalijke maatschappelijke effecten van zijn parmantige slogan. Heel wat neoliberale ideologen hebben zich beroepen op ‘het wetenschappelijke feit’ dat mensen nu eenmaal zelfzuchtig zijn. Zij gebruikten dat als een vrijbrief om maatschappelijke voorzieningen af te breken die poogden solidariteit te organiseren. Met als gevolg dat mensen werden teruggeworpen in de krabbenmand. En ja, in zo’n situatie rest een mens weinig anders dan zijn eigen hachje te redden, desnoods ten koste van anderen. Zo organiseer je zelfzuchtigheid in plaats van solidariteit. Maar dat heet ideologie, en heeft met wetenschap weinig te maken.

Later richtte Midgley haar pijlen op het slag hippe doemdenkers dat waarschuwt voor computers die op het punt zouden staan bewustzijn te verwerven. ‘En eenmaal bewust gaan ze natuurlijk de macht overnemen!’, griezelen de onheilsprofeten gretig verder. Wie zoiets zegt, heeft niet goed genoeg nagedacht over wat bewustzijn is, vindt Midgley. Bewustzijn is een zinvolle eigenschap voor dieren, want die kunnen handelen, lijden, genieten. Maar gereedschap heeft geen verlangen, en zonder verlangens heeft bewustzijn dus geen functie. Trouwens, zelfs als computers op een of andere manier bewustzijn zouden verwerven, dan – zo verwacht Mary – zouden ze waarschijnlijk denken: ‘bekijk het maar’, en zichzelf uitschakelen. Wij zijn het die geobsedeerd zijn door macht. Waarom zou dat ook voor computers gelden?

Ik vind het een mooie omkering. Eeuwenlang hebben we onszelf te belangrijk gemaakt ten opzichte van dieren, door hen emoties en begrip te ontzeggen. Nu maken we ons te belangrijk en tegelijk te klein ten opzichte van computers, door te denken dat ze niets liever zouden willen dan mensen domineren. Het moeilijkste van al is kennelijk om je eigen positie als mens te begrijpen. Om jezelf noch te groot, noch te klein te maken. Om niet te duiken, maar jezelf ook niet te overschreeuwen. Ik vind dat persoonlijk een moeilijke oefening, en als mensheid bakken we er ook weinig van. Maar Mary was er goed in.

Liefde bestellen

Tereza Burki is boos. Vijf jaar geleden schreef ze zich in bij een exclusief Londens datingbureau. Burki (47) was duidelijk over haar wensen: ze zocht een ontwikkelde man, liefst werkzaam in de financiële sector, met een luxe levensstijl. Bovendien moest hij in principe vader willen worden, want Burki wilde nog een kind. Volgens de eigenaar van het datingbureau voldeed ‘een aanzienlijk aantal’ van de ingeschreven mannen aan Tereza’s criteria. Maar in feite had het bureau slechts zo’n honderd mannen in zijn actieve bestand, die bovendien lang niet allemaal voldeden aan het gewenste profiel. Toen Burki daar achter kwam, klaagde ze het bureau aan wegens misleiding. Vorige week stelde de rechter Burki in het gelijk, aldus The Guardian. Veel geld neertellen om indirect te kunnen neuzen in een kaartenbak met nog geen honderd acceptabele mannen, nee zeg, dat is valse hoop wekken! Het datingbureau moest smartengeld betalen.

Dit voorval vat voor mij de tijdgeest krachtig samen. Teleurstelling die in een juridisch vertoog wordt gegoten. Maatschappelijk succesvolle vrouwen die moeten vissen in een vijver met naar hun zin te minne mannetjes. Verlangen dat wordt gegoten in dwingende taal; Burki lijkt niet zozeer op zoek naar liefde als wel naar intiem personeel. Maar waar het me nu om gaat, is de moeizame relatie tussen liefde en algoritmes.

Vooraanstaande informatiedeskundigen relativeren onze angst dat computers binnenkort het roer zullen overnemen. Zelfs de slimste lerende computer ontwikkelt geen nieuwe perspectieven. Daar heeft hij namelijk geen enkel belang bij: hij ligt lekker aan het infuus van de stroom – vanuit de machine gezien gaat alles helemaal prima. Hij rekent gewoon snel en slim door wat hij krijgt aangereikt.

Dat computers daarbij tot uitkomsten komen die wij mensen nauwelijks meer doorgronden, zien denkers als Evgeny Morozov of Douglas Hofstadter echter wel als een serieus maatschappelijk probleem. Computers geven een antwoord op basis van algoritmen die wij hebben opgesteld, maar combineren daarbij inmiddels dermate veel gegevens dat ook programmeurs vaak niet meer overzien wat precies de relatie is tussen algoritme, data en uitkomst. De computer heeft iets ‘gedacht’, maar wat? Je kunt het hem niet vragen. Zodra bedrijven en overheden gaan handelen op grond van de resultaten die supercomputers opleveren, kunnen wij die organisaties dus ook niet vragen waarom ze nu eigenlijk tot dat beleid komen. Er is geen inzicht meer, geen verhaal wat de beslissing begeleidt. Wat een andere manier is om te zeggen dat deze overheden en bedrijven geen verantwoordelijkheid meer kunnen nemen voor dergelijk beleid. Die ontwikkeling bedreigt de maatschappij wel degelijk.

Ik snap goed dat Tereza naar een in liefde gespecialiseerd databedrijf stapt; zo gemakkelijk is het niet om als drukbezette vrouw van zekere leeftijd een geschikte partner tegen het lijf te lopen. En mensen die zich inschrijven bij een datingbureau voldoen in ieder geval aan de allerbelangrijkste conditie als het over de liefde gaat: ze staan open voor romantische ontmoetingen. Maar verder bezie ik die liefdesbureaus met een scepsis die ironisch genoeg het spiegelbeeld is van de klacht van Hofstadter en Morozov. Waar zij vrezen dat we straks niet meer begrijpen waarom een computer een bepaald voorstel doet, is mijn bedenking dat je maar al te goed weet waarom de computer van het datingbureau nu juist die man op jouw pad stuurt. Hij is een echo van de vragenlijst, een afspiegeling van het profiel dat je zelf hebt opgesteld, een materialisatie van jouw eigen ideeën. En zo werkt liefde niet. De essentie van liefde is dat die jou te buiten gaat, overrompelt, en daardoor transformeert. Echte liefde leidt juist wel tot een nieuw perspectief.

Vroeger, als ik me verveelde tijdens de les, tekende ik de jongen van mijn dromen. Hij had donker haar en donkere ogen waarmee hij gevoelvol de wereld in keek. De mannen waar ik in de praktijk op bleek te vallen, zagen er heel anders uit. Als ik had vastgehouden aan het profiel dat ik had opgesteld, was ik mijn grote liefde misgelopen. Moraal: wil liefde kunnen toeslaan, dan moet je loslaten wat je denkt te willen. Daar kan een computer niets mee.

Voor beleidsmakers is het een deugd om te kunnen toelichten waarom ze een bepaalde weg inslaan. Voor de liefde is dat de dood in de pot.