Berouw

In een opwelling forceerde ik de deur. Ik sloop naar binnen in een rijtjeshuis in de vreemde stad. Terwijl ik wat rondsnuffelde in een of andere hobbykamer stopte er een auto voor het huis. ‘Als dat de bewoners maar niet zijn’, dacht ik met kloppend hart. Even later ging de voordeur open en hoorde ik stemmen. Shit. Iemand liep de trap op, een vrouw kwam de hobbykamer binnen. Ik maakte me klein in de hoop dat ze me niet zou zien. Minuten gingen voorbij, maar toen viel haar oog dan toch op mij. ‘Hallo’, zei ik, ‘niet schrikken hoor!’ Ik babbelde opgewekt door, zodat zij geen woorden tussen de mijne kon voegen. Ze was onthutst, maar ook terughoudend. ‘Ik was in de buurt’, zei ik. ‘Mocht u een keer toevallig in mijn stad zijn, kom dan gerust bij mij langs.’

Toen werd ik wakker. Hoe heerlijk is het soms om uit een droom te ontwaken en je langzaam te realiseren dat je de rotzooi die je over jezelf hebt afgeroepen gelukkig niet hoeft op te ruimen, omdat die met de droom vervlogen is! De complexe gevoelens van de droom bleven echter hangen: de roezige waaghalzerigheid van het inbreken, mijn berekenende angst, die vlucht naar voren door te doen alsof er niets aan de hand was. En daaronder, in knop, het besef dat het niet deugde wat ik deed. Dat mijn poging om in te spelen op de vriendelijkheid van de bewoonster heel min was. Stel dat het gelukt was, stel dat ze me had laten gaan? Hoe zou dat zijn geweest?

De avond voor de droom had ik gesproken met een systeemtherapeute die wetsovertreders behandelt. Ze had verteld over het belang van vergeven. Om verder te kunnen met hun leven, moeten daders vergeven kunnen worden. In de eerste plaats door anderen – en daar zijn daders onmachtig, want die anderen kunnen dat weigeren. Maar het is ook belangrijk dat mensen zichzelf kunnen vergeven voor het kwaad dat ze hebben aangericht, zei de systeemtherapeute. En daarvoor is berouw nodig.

Vandaar mijn droom, denk ik. Ik stond op het punt om weg te komen met huisvredebreuk, en daar stuurde ik ook op aan. Toch voelde ik instinctief dat dit niet goed zou zijn. Voor de bewoonster niet, maar ook voor mij niet. Als je iets verkeerd hebt gedaan, dan behoor je tegen harde grenzen op te lopen. Dat schept orde en richting; in de maatschappij en in je eigen hoofd. Zo bezien moet je iemand vooral zijn straf gunnen.

Een straf is bedoeld om pijn te doen, zegt strafrechtgeleerde Rinus Otte onomwonden in Een kleine biografie van het straffen. En de dader moet die pijn willen, of gaan willen. Want het ‘uitboeten van schuld’ is het enige pad naar terugkeer in de maatschappij. Straf wijst je de weg naar berouw, en uiteindelijk – hopelijk – naar het vergeven van jezelf. Dat is de eeuwenoude logica van schuld en boete.

Kennelijk durven we minder te vertrouwen op dat aloude schuld-en-boete-systeem, want het aantal misdadigers dat in tbs-klinieken wordt opgenomen, is voor het eerst in jaren weer aan het stijgen, meldde deze krant. Rechters kiezen dus vaker voor een verplichte behandeling van misdadigers, waarschijnlijk onder invloed van de afschuwelijke moord op Anne Faber. Gevolg is wel dat crimineel gedrag en ziek gedrag in elkaar gaan overvloeien, wat volgens Otte leidt tot een ‘moeizame wals’ tussen behandelen en straffen.

Als rechter kreeg Otte veel gedragsdeskundigen voor zijn neus die meenden dat de verdachte wel gestoord moest zijn om zo’n vreselijke misdaad te plegen. Een stoornis werd verondersteld, zo suggereert Otte, omdat wij het niet kunnen verdragen dat medemensen tot zoiets in staat blijken. Dus verklaren we hen ziek en rollen we een programma uit dat weer gezonde mensen van hen moet maken. Een ‘beheersingsutopie’, schampert Otte.

Van oudsher beoogt straf aan te zetten tot ‘opbouwend zelfverwijt’. Toegegeven, daders die dergelijk louterend bewustzijn vertonen, zijn schaars – maar daders die genezen van een psychische stoornis zijn dat ook. Door te straffen gun je de dader tenminste nog zijn berouw. Uiteindelijk is dat respectvoller. Probeer misdadigers ondertussen te leren om hun impulsen onder controle te krijgen. In de meer bescheiden hoop dat zij hun opwellingen voortaan slechts opvolgen in hun dromen.

Goedendag kunstenaars

Op het schilderij Bonjour monsieur Courbet uit 1834 ontmoeten twee mannen elkaar op een landweg. De verzorgde jongeman links, met hond en bediende, is miljonair Alfred Bruyas. De man rechts is de schilder zelf, Gustave Courbet. Hoffelijk treedt Bruyas de schilder tegemoet, hoed in de hand (zijn jas hangt over de arm van de bediende). Ook Courbet heeft een zwierige hoed in de hand, maar hij draagt zelf zijn schildersspullen. De mannen kijken elkaar aan. Je voelt spanning in dit schilderij, en die spanning vloeit voort uit de lichaamstaal van Courbet. De schilder heeft zijn kin ietwat geheven, waardoor zijn zwarte puntbaard uitdagend, ja bijna hooghartig, richting de miljonair priemt. Courbet heeft zichzelf vol in de zon gezet, en vanaf die plek kijkt hij zelfbewust naar zijn tegenvoeter in de schaduw. ‘Ik wil jouw leven niet’, lijkt Courbet te zeggen. Zo te zien acht hij zichzelf een stuk vitaler.

Kort na onze o zo intelligente lockdown prees minister Van Engelshoven de kunstenaars voor de gracieuze wijze waarop ze zich neerlegden bij het afgelasten van voorstellingen, concerten en exposities waaraan maanden is gewerkt. Cultuurpresentator Cornald Maas zag dit anders. ‘Kunstenaars schieten in een kramp nog voordat ze hun bestaansrecht hebben verdedigd’, schreef hij in een opiniestuk in NRC. Zij vertellen wel hoe hun praktijk instort, maar zeggen er gelijk bij dat ‘er natuurlijk veel belangrijker dingen zijn in het leven’. Maas riep de kunstenaars op om ‘die bescheidenheid te laten varen’.

Een paar weken later is de sfeer veranderd. Kunstenaars roeren zich inmiddels. Minister Van Engelshoven kwam bij talkshow M vertellen dat ze binnen het kabinet 300 miljoen euro extra steun voor de culturele sector had losgepeuterd, en dat ze daar ‘echt heel erg haar best’ voor had gedaan. Maar een toekomstvisie voor de cultuur gaf ze niet. Ze gaf een tissue om het ergste wondvocht mee te deppen.

De politiek knoeit met kunst. Zij weet zich er geen raad mee, want zij spreekt die taal niet. In het persbericht dat over de extra noodsteun naar buiten werd gebracht, valt te lezen: “Juist in deze tijd van crisis blijkt hoe belangrijk kunst is: om troost, afleiding en hoop te bieden.” Zo zou die beschaafde miljonair Bruyas kunst vermoedelijk ook benaderen. Als een soort luxe hobby, als fijne ontspanning na een dag echt werken. Hoe zou Courbet op zo’n persbericht hebben gereageerd, vraag ik me af? Welke vorm zou zijn onbescheidenheid hebben aangenomen?

Ik denk niet dat Courbet erop zou wijzen dat de cultuursector ‘goed is voor 4 procent van de economie’, zoals ik velen nu hoor zeggen. Ik denk dat Courbet die hele economie een idiote abstractie zou vinden. Want wat tel je, wat veronderstel je, wat ken je waarde toe? De intuïties van kunstenaars daaromtrent verschillen zo hemelsbreed van die van de paradepaardjes van ondernemend Nederland – zoals KLM en Booking.com – dat het bar weinig zin heeft om jezelf te willen waarderen in hun procenten. ‘Neem dat frame niet van hen over’, zou Courbet zeggen. ‘Vertel je eigen verhaal’.

De Britse kunstenaar Banksy is misschien zo’n hedendaagse Courbet. Banksy vergaarde bekendheid als mysterieuze straatschilder, en leek zijn roem te verzilveren toen het chique Sotheby’s zijn Girl with balloon in 2018 voor bijna een miljoen euro veilde. De hamer had nog niet geklonken of – hup! – daar ging het ‘unieke, kostbare’ werk door de shredder die Banksy in de lijst had gebouwd. Het was alsof Banksy zei: ‘Dit werk kun je met al je geld niet bezitten, mijnheer de miljonair, want de waarde ervan heeft niets met geld te maken’.

We zijn nu al weken doden aan het tellen, en breken ons het hoofd over de vraag wat een mensenleven ‘mag kosten’ en hoeveel schade die o zo intelligente lockdown eigenlijk mag berokkenen aan ‘de economie’. Ik ben het beu, al dat afwegen en afstrepen en leed en ellende vergelijken. Ik wil het leven niet langer tellen. Ik wil het leven vieren.

Ieder van ons – in park én verpleeghuis – neemt deel aan iets groots en subliems: leven. Kunstenaars slagen er het beste in om de overstijgende en verbindende kwaliteit die huist in ieder van ons tot expressie te brengen. Kunst viert het leven. Dat frame dus.

Foute fantasieën

“(..) een onweerstaanbaar en overtuigend boek.” (NBD)

Wat te denken van ‘incorrecte’ fantasieën die desondanks genot brengen?
Dat was het onderwerp van mijn persoonlijke essay Foute Fantasieën: kleine filosofie van de ontvankelijkheid. In 2017 brengt Lemniscaat een nieuwe editie uit. Het leidt onder meer tot een spetterend gesprek tijdens de Rotterdamse talkshow Bored of feminism.

Kloostertuinloop

Wat doet zich voor als collega’s een meditatieve wandeling maken door een kloostertuin? Heel veel, merk ik als begeleider.
We peinzen over metaforen. Ik vraag welke metaforen tijdens de langzame gang door de kloostertuin bij de deelnemers opborrelen, en we bespreken wat die vertellen over hoe zij in hun werk staan.