Wie heeft het gerieflijk?

De inrichting van de publieke ruimte is te zien als een belangenstrijd, houd ik een groep architecten voor tijdens de presentatie van het Jaarboek Architectuur.

‘Ochtendspits. Ik haast me op mijn fietsje naar Utrecht CS. Ik weet precies hoe lang deze rit duurt — en plan dus enorm krap. Waar kan ik mijn fiets parkeren? Op een afgesloten stuk van de Catharijnebaan is een gratis stalling ingericht. Maar als ik daar mijn fiets neerzet, kost me dat minstens een minuut extra looptijd naar de trein. Zal ik het erop gokken en ‘m toch proberen te dumpen bij die nauwe stoep langs de kantoren van Hoog Catharijne? Ik weet dat mijn fiets daar in de weg staat. Maar ja, ik wil eerst en vooral mijn trein halen.

Hoeveel tijd heb ik eigenlijk nog? Ik werp een blik op het stationsgebouw. Geen klok te zien. Nou, dan maar het tempo erin houden. Dat is nog niet zo eenvoudig. Ik moet hier, vanuit de zuidoostelijke hoek, de trap op om de hal te bereiken. En veel trappen zijn er niet. Een paar mensen die duidelijk meer tijd hebben dan ik versperren de doorgang. Eenmaal boven, in de enorme hal, zie ik nog steeds geen grote klok. Ook de blauwe borden met vertrekkende treinen zijn weg. Ik kan wel op die kleine digitale schermen gaan kijken, maar die liggen gek genoeg buiten de looproute. Okay. Rennen dan maar, en hopen dat het vertrekspoor niet toevallig gewijzigd is.

Ik dender tussen de toeristen door, en scheer langs het winkelende publiek dat rond de Rituals,  de Hema, de Jambelle en de Leonidas-winkeltjes flaneert. Sorry!, zeg ik nog als mijn tas tegen hun heup bonkt. Meestal haal ik mijn trein net. Als ik bezweet neerplof, neem ik me voor om voortaan vroeger van huis te gaan. Maar de herinnering aan dit soort ervaringen vervliegt heel snel. En dat is eigenlijk jammer, want ik denk dat dit in feite interessante politieke ervaringen zijn.

Zoals u ongetwijfeld weet, wordt het stationsgebied rond Utrecht Centraal helemaal opnieuw ingericht, een mega-operatie die pas in 2030 helemaal voltooid zal zijn. Het stadsbestuur heeft er al decennia de handen vol aan, want het moet regie voeren over een project op de duurste, meest dichtbebouwde grond van de stad, een plek waar heel veel functies zich mengen en heel veel belangen samenkomen. Hoe doe je dat?, is de vraag waar het stadsbestuur voor staat.

Als filosoof stel ik graag een andere vraag: WAT doe je dan eigenlijk? Met Peter Sloterdijk in de hand zou ik zeggen: hier, rond Utrecht CS, worden comfortkansen opnieuw verdeeld. En dat herverdelen van comfortkansen, dat is de definitie die Sloterdijk in zijn boek Sferen ook geeft van politiek. Politiek gaat voor Sloterdijk over de vraag welke gebruikersgroepen en welke bewonersgroepen zich met collectieve middelen comfort weten te verschaffen. Wie weet gemeenschapsgeld, beleid en wetten te mobiliseren om zich te beschutten tegen ongewenste invloeden van buitenaf? Wie weet zijn leefwereld tot een gerieflijk bedje te maken? En voor wie is de leefwereld een gure plek? In nog weer zo’n catchy frase van Sloterdijk: wie wint de slag om de gunstigste immuuntechnologie?

Het is, vind ik, een interessante opvatting van politiek, die een nieuw licht doet schijnen op grote thema’s zoals de opkomst van het populisme. Zie het eens zo: de fans van Marine Le Pen, of tegenstanders van de Europese Unie, voelen zich onbeschermd en willen een andere verdeling van comfortkansen. Deze visie helpt ook om mijn kleine leed als treingebruiker te analyseren. Voor wie of wat kan ik immuun zijn als ik de trein wil pakken? En met wie of wat krijg ik te maken, of ik nu wil of niet? Je kunt ook zeggen: als ik mij comfortabel in dat nieuwe stationsgebied kan bewegen, ben ik politiek kennelijk goed vertegenwoordigd.

Op dit moment ben ik ontevreden, zoals u zult hebben begrepen. En ik ben de enige niet. Utrecht is een stad vol hoogopgeleide, goedgebekte burgers met vergelijkbare belangen als de mijne. Wij hebben allang een brug afgedwongen waardoor wij het spoor kunnen oversteken zonder Hoog Catharijne in te hoeven. Deze Moreelsebrug ligt zo’n vijftig meter van de stationshal. De brug blinkt en is best mooi, en als hij het Jaarboek had gehaald, dan was vast opgemerkt hoe de bocht in de brug subtiel het dak van het nieuwe station echoot.

Maar er mist iets: trappen die vanaf deze brug naar de perrons leiden. Die trappen zijn wel voorzien, maar met de bouw daarvan wordt geen haast gemaakt. De actiegroep Utrecht Fossielvrij weet ook wel waarom: het aanleggen van die trappen wordt tegengehouden door ‘een agressieve lobby’ van het Franse vastgoedbedrijf Klépierre, de eigenaar van Hoog Catharijne. Klépierre wil zoveel mogelijk mensen via het winkelcentrum leiden, ook mensen dus die daar helemaal niet willen zijn en gewoon de trein willen halen. En de gemeente biedt weinig weerwerk, afhankelijk als ze is van de investeringen van het vastgoedbedrijf om de gigantische verbouwing van het stationsgebied te bekostigen.

Ik weet niet of actiegroep Utrecht Fossielvrij gelijk heeft. En daar gaat het me hier ook niet om. Het gaat erom dat ik hier nu voor u sta, voor u, een groep mensen wiens beroep het is om ruimte te ontwerpen. Mensen dus die bepalen welk comfort ik en mijn medeburgers zullen gaan genieten, en waar we immuun voor zullen mogen zijn. Wie moet ruimtelijk inschikken voor wie? Wat we kunnen negeren – en waar zullen we niet omheen kunnen? Dat is dus altijd ook een politieke beslissing. Eentje die ik aan den lijve ervaar als ik mijn fietsje parkeer.

Ik heb al mogen bladeren in de pdf van het jaarboek, en als architect ziet u nogal een rol voor zichzelf in dit krachtenveld. U bent volgens Rijksbouwmeester Floris Alkemade dan wel geen God die de ruimte opnieuw, en naar het eigen verlichte inzicht, kunt scheppen. Maar u bent wel degene die (en ik citeer uit een interview met hem uit het Jaarboek) “bij uitstek in staat is om binnen de dynamiek van een onoverzichtelijk krachtenveld met allerlei tegengestelde belangen uiteindelijk een weg en ook een vorm te vinden waarbij grote problemen aangepakt worden om tot grote verbeteringen te komen.”

Wow. En: oh! Ik ken dit soort taal. Ik werk vaak voor denktanks van de overheid, en daar zijn stakeholderdialogen en ontwerpsessies met belanghebbenden helemaal de trend. De overheid hoopt zo op win-win-kansen en verwacht dat maatregelen soepeler ingevoerd kunnen worden als betrokkenen zich gehoord weten. Maar ik zie ook idealisme: ik geloof echt dat de ambtenaren waarmee ik te maken heb willen luisteren naar de waarden en belangen van de mensen die straks zullen worden blootgesteld aan hun beleid. Toch heb ik aarzelingen bij deze trend. Zijn alle belangengroepen, of stakeholders, wel echt vertegenwoordigd? Komen de aanwezigen allemaal even goed uit hun woorden? En is het sowieso niet veel te rozig om te denken dat de beste beslissing dan vanzelf boven komt drijven? Soms botsen belangen blijvend, en dan is het gewoon aan de politiek om op basis van waarden knopen door te hakken.

Natuurlijk bent u zich als architect bewust van  het krachtenveld waarin u werkt. Praten met betrokkenen en openstaan voor hun verhalen is altijd verstandig. Fijn als u een maatschappelijk verhaal meeneemt in uw ontwerp; het is zelfs onvermijdelijk, zou ik met Sloterdijk in de hand zeggen.   Maar ik griezel ervan als architecten zichzelf te veel gaan presenteren als sociaal ontwerpers. Seriously, bieden architecten zich aan om al die tegengestelde belangen te verzoenen? Dat lijkt me nogal megalomaan, en een onderschatting van de onderliggende clash van belangen bovendien. Waar belangen echt botsen, zal er geen ingreep komen die echt voor iedereen een verbetering is. Pretendeer dat dan ook niet! Blijf weg van die retoriek. Maak mooie dingen naar eer en geweten, maar ga geen veranderprocessen managen en sociale ruimtes inrichten nadat u met alle stakeholders hebben gesproken.

Lieve architecten, laat de verantwoordelijkheid voor het kanaliseren van de maatschappelijke strijd waar die hoort: bij de politiek. Zorg dat u niet in een situatie verzeild raakt waarin politici zich achter u als deskundig ‘social designer’ kunnen verschuilen. Het is en blijft aan het politieke bestuur om comfortkansen af te wegen. Bovendien: uiteindelijk kan ik politici wegsturen als ik me niet vertegenwoordigd voel. Jullie niet.

Dus: toon u vooral maatschappelijk gevoelig, maar laat het zoeken naar een compromis tussen tegengestelde belangen niet aan uw beroepsgroep outsourcen. U wordt dan namelijk medeplichtig gemaakt aan een nieuwe technocratie, aan een specialistenregime dat zegt de beste sociaal-technische oplossingen te ontwerpen voor elk probleem. En dat is slecht nieuws voor de democratie.’