De wolf die terugkomt

Wolvin GW998f heeft het wolvenplan in werking gesteld. Door langer dan een half jaar op de Veluwe rond te lopen, is ze per definitie veranderd van een passant in een bewoner waartegen boeren geacht worden hun schaapjes te beschermen. Er schijnt inmiddels ook een mannelijke wolf om haar heen te snuffelen, dus wie weet jaagt er straks voor het eerst in honderdvijftig jaar weer een roedel wolven over de Nederlandse velden.

Beleidsmakers, wetenschappers en lobbygroepen vragen zich bezorgd af wat ons te wachten staat nu we de wolf weer in ons midden toelaten. Want hoewel de nu ronddolende wolven nog geen mens kwaad hebben gedaan, zit de angst voor de wolf er diep in. De wolf is ons wilde dier. Valt zo’n beest wel te beheersen? Anderzijds: moet echt alles in Nederland dan tam zijn? Persoonlijk vind ik dat een verstikkende gedachte.

In Europese sprookjes en mythen staat de wolf vaak voor het geweld in onszelf. Woeste Vikingkrijgers die naar het slagveld trokken, waren gehuld in een wolfsvel, ‘vaak met de kop er nog aan’, zoals Dik van der Meulen schrijft in zijn mooie wolvenboek De kinderen van de nacht. Deze krijgers werden ‘ulfhednar’ genoemd, wat wolfsmantel betekent. Sommigen zeggen dat de wolfsmantel er was om bedeesdere medesoldaten te waarschuwen: dit is het type krijger dat in een roes van geweld het verschil niet meer ziet tussen vriend en vijand, en jou dus zomaar kan aanvallen.

Homo homini lupus, ‘de mens is de mens een wolf’, wist ook Thomas Hobbes. De gewelddadige menselijke inborst maakt de samenleving gevaarlijk. Zonder beteugeling leeft iedereen in angst. De enige oplossing, zo redeneerde Hobbes in de vroege zeventiende eeuw, is dat mannen het uitoefenen van geweld overlaten aan de soeverein, die daar het monopolie op krijgt.

Met name voor jonge mannen blijkt dat een moeilijke opgave. Soms leerden zij grip op zichzelf te krijgen dankzij een soort inwijdingsritueel waarbij ze een tijd ronddoolden in de Europese wouden, gehuld in de pels van een gevilde wolf. Het adagium: zie jezelf onder ogen en kom terug als je je impulsen onder controle hebt. Sommigen kregen dat nooit helemaal voor elkaar en veranderen op gezette tijden weer in een wolf. De mythe van de weerwolf zou hier op geënt kunnen zijn.

De weerwolf heeft naast zijn woede ook zijn lust niet goed in bedwang. Zo verhaalt een Nederlandse sage van een knecht ‘op de achterste boerenhoeve’, die eigenlijk een weerwolf is. De knecht loopt met een meisje op en krijgt de drang om weerwolf te worden. Snel stuurt hij haar weg. Hij geeft het meisje nog wel een zakdoek mee, met de instructie die naar een grote hond te gooien, mocht ze aangevallen worden. En jawel, daar springt een groot woest beest uit de bosjes! Het meisje gooit de zakdoek in zijn snuit en rent naar huis. Daar zit de knecht al, met restjes zakdoek tussen zijn tanden.

Een vrouw in de late Middeleeuwen weet wat ze moet doen als haar man weerwolf wordt. Ze laat hem buiten uitrazen. Als hij weer bij haar aanklopt, reageert ze niet. Want als ze de deur wel opendoet, ziet ze haar man in wolvengedaante, vreet hij haar op, en verdwijnt hij voorgoed in de bossen. Bij de tweede keer kloppen moet ze ook nog niet opendoen; haar man heeft dan nog steeds een wolvenkop. Pas bij de derde keer is hij weer in zijn gewone doen en kan ze hem binnenlaten.

Europa valt gemakkelijk terug op een retoriek waarin mannen in wilde beesten veranderen. Eenmaal beest moeten ze vooral wegblijven (of sneuvelen). Het grote probleem is: wat doe je als ze terugkeren en weer man willen worden? Krijg je ze echt ingevoegd in de orde, of zullen ze gaan weerwolven? Het is precies dit probleem wat de regering heeft met terugkerende IS-strijders. Evenals voor de gewone wolven zijn er al plannen opgesteld en beheersteams ingericht. Maar die nemen de angst niet weg.

De wolvenenergie van jonge mannen krijg je (gelukkig) nooit helemaal ingetoomd. Logisch dat ze angst inboezemen. Wat doe je eraan? Fransiscus van Assisi, die heilige die met de dieren sprak, had een aanpak ik het navolgen waard vind. Tegen de wolf zei hij: ‘Broeder, ik ken uw honger’.