Glutenvrij

Pas at ik een pizza buiten de deur. Simpel genoeg, zou je zeggen – maar de menukaart suggereerde anders. Ik had me te oriënteren op talloze symbolen; een blaadje duidde op een vegetarische variant, een pinda op de mogelijkheid van notensporen, et cetera. En natuurlijk was daar de korenaar, die waarschuwde voor gluten.

Hoewel maar één op de honderd mensen echt geen gluten kan verteren, schijnt ongeveer één op de drie volwassen Amerikanen inmiddels in de greep te zijn van het glutenvrije dieet. En de hype is overgeslagen naar Nederland. De markt voor glutenvrije producten is hier in een paar jaar tijd verdubbeld en analisten voorspellen dat de trend ‘een blijvertje’ is.

De vraag is waarom zoveel mensen die gluten prima verdragen niettemin panisch proberen om het graanlijm te vermijden. Een origineel antwoord vond ik in een terloopse passage in Dark Ecology van de Britse filosoof Timothy Morton. Hij merkt op dat ‘gluten’ in het Engels verdacht veel klinkt als ‘gluttony’ ofwel vraatzucht – één van de zeven hoofdzonden. Feitelijk hebben de woorden niets met elkaar te maken, maar suggestie en beeldvorming gaan hun ondoorgrondelijke wegen: je ziet Amerikaanse vrouwen al denken: ‘ik moet gluten vermijden, want gulzigheid is zondig’. Een onbewuste klankassociatie wordt opgetuigd met pseudowetenschap en halve waarheden, de handel springt erop in, Nederland neemt de hype klakkeloos over zonder dat onze taal daar aanleiding voor geeft, en hij slaat neer in de horeca die jouw pizzakeuze ‘faciliteert’ met een extra symbooltje.

Er is volgens Morton nóg een reden die maakt dat irrationele angsten nu juist zo gemakkelijk aan gluten blijven kleven: gluten zitten in granen, en met het verbouwen van granen is de agrarische revolutie begonnen. Wij hakken en beuken de aarde open, forceren haar tot leveren, bewerken wat ze ons geeft – en voelen ons daar stiekem schuldig over. Het lijkt vergezocht, maar de opkomst van oervoedsel en paleo dieet kan niemand ontgaan, en de idee dat we vermoeider, kleiner en minder vrij zijn geworden toen we van jagers transformeerden tot landbouwers, is wijd verbreid geraakt sinds de boeken van Yuval Noah Harari de bestsellerlijsten domineren. Sinds we landbouwen, ploegen we voort in het zweet des aanschijns. Landbouw als teken van zondeval en verstoting uit het paradijs.

Veel mensen, waaronder ik, leven met het onbehaaglijke gevoel dat er iets mis is. We verstoren de aarde en dat kan niet zonder gevolgen blijven. Maar in plaats van minder vlees te eten, vast te houden aan het Klimaatverdrag en te ijveren voor een vliegtaks – wat de rationele weg zou zijn – gaan sommigen van ons glutenvrije luxebroodjes bakken. Het onbehagen richt zich niet op de grote wereld, maar op het eigen lichaam. Het is een soort onbeholpen narcisme: je kijkt alleen naar wat heel dichtbij is. Je ervaart je eigen lijf als een tempel die je moet verdedigen tegen de alomtegenwoordige bedreigingen.

Vooral stedelijke, hoogopgeleide vrouwen praten over ‘goed eten’ alsof ze aan innerlijke body-building doen. Ze willen hun hun weefsels en organen louter zuiver spul toedienen, in de veronderstelling dat ze daarmee een voorraadje vitaliteit aanleggen. ‘Alsof hun lichaam een soort spaarvarken is’, zoals de Amerikaanse essayist Mark Greif opmerkt in On Food. Zelf ontsnap ik ook niet aan dergelijk getut. ‘Hou eens op over koolhydraten en vetten; ik vraag alleen maar of je zin hebt in aardappelpuree!’, zei mijn man laatst.

Voordat deze column ontspoort in een soort vrouwen(zelf)haat snel nog een citaat van Greif: ‘Zuiver eten is opgeslagen bekommernis’. En een dergelijke bekommernis valt vanouds vooral vrouwen toe. Zij dragen zorg voor de lichamen van de clan, zij moeten de reinheid zelve zijn, zij gaan over de intieme grensbewaking. Penetratie is dan een dingetje. Niets vreemds mag de tempel van het lichaam betreden. Ik maak me sterk dat ook de vigerende vaccinatieangst gevoed wordt door soortgelijke onbewuste gedachten.

Laten we het eens vriendelijk bekijken: die vrouwelijke fixatie op wat het lichaam binnenkomt, getuigt van de bereidheid zorg te dragen voor het corpus van de samenleving. De uitingsvorm mag dan vaak irritant en aanstellerig zijn – en in het geval van vaccinatieangst zelfs gevaarlijk – maar het is een vorm van bekommernis. In een cultuur die eeuwenlang gefixeerd is geweest op de zondeval, neemt die rare vormen aan.