Goudgeel

Robbert Dijkgraaf vindt zichzelf goudgeel, onthulde hij onlangs in een gesprek met deze krant. Dat snap ik meteen. Zelf heb ik geen synesthesie, zoals Dijkgraaf – ik zie geen kleuren bij begrippen – maar als ik een kleur voor hem zou moeten kiezen, dan zou het inderdaad goudgeel zijn. Dijkgraaf straalt en heeft klasse; een gouden jongen. Hij bruist ook. Als ik hem zou moeten vergelijken met een drankje, dan werd het iets met belletjes – exclusief, maar toch toegankelijk. Misschien een speciaalbiertje dat gul over het glas schuimt?

Het is altijd fijn om naar intelligente en gedreven mensen te kijken en te luisteren, en ‘knuffelfysicus’ Robbert Dijkgraaf is nog charismatisch bovendien. Geen wonder dus dat de VPRO hem inzet als boegbeeld van de tiendelige serie The Mind of the Universe, waarvan gisteren het tweede deel werd uitgezonden. De serie belooft de dertig ‘meest toonaangevende wetenschappers van dit moment’ aan het woord te laten.

Ik hou veel van wetenschap, en toch heb ik moeite met dit programma – of eigenlijk met dit project, want de VPRO heeft er een fraaie site omheen gebouwd. En dat is omdat het in al zijn enthousiasme en toewijding een veel te eenzijdig en bovendien idioot glossy beeld van wetenschap en wetenschappers geeft.

Let bijvoorbeeld eens op de beeldvoering. We zien Dijkgraaf in slow motion met zijn ogen knipperen, meditatief pianospelen, geconcentreerd een boek openslaan. Kijk, daar struint hij in de tuin van zijn Institute for Advanced Study in Princeton, waar de geest van Einstein nog rondwaart! De andere wetenschappers die tot nu toe in beeld zijn gebracht zien we weliswaar hun dagelijkse dingen doen en benadrukken braaf dat wetenschap tegenwoordig eerst en vooral teamwerk is – maar ze staren ook eenzaam, lang en peinzend in de verte, denkelijk in beslag genomen door hun enorme gedachten. Stuk voor stuk laten ze zich voor deze goudgele pose lenen.

In een uitzending van De Wereld Draait Door mocht Dijkgraaf zijn serie twintig minuten lang pitchen. Hij deed dat natuurlijk hartstikke goed. En let nu op de retoriek: ‘Wij wetenschappers kunnen dit, we weten dat, en oh wat leven we in opwindende tijden – als je het maar kunt zien, zoals wij!’ Matthijs van Nieuwkerk stak zijn bewondering voor die grote geesten met hun reusachtige intelligentie niet onder stoelen of banken. ‘Wij kleine luyden kunnen dit natuurlijk niet echt volgen, maar ik heb het gevoel dat er straks een straat of plein naar een van deze mensen wordt vernoemd!’, zei hij. Dijkgraaf glimlachte minzaam. Zou er voor hem een boulevard in zitten, ergens aan een goudgeel strand?

Mij irriteert dat grotegeestengedoe, maar ik snap best dat PR ook voor wetenschappers belangrijk is. En als het volk dit soort verhalen wil horen, en je kunt het brengen, zoals Dijkgraaf, dan ben je een dief van je eigen onderzoeksportemonnee om het te laten. Maar wat ik Dijkgraaf werkelijk verwijt: waarom is wetenschap hier weer eens steno voor natuurwetenschap? Onder de dertig wetenschappers die de serie opvoert zit welgeteld één onderzoeker naar pre-islamitische beschavingen, één econoom, en één ethologe die kraaiengedrag onderzoekt. De 27 anderen zijn harde bèta’s. Rechtswetenschappers of sociaal wetenschappers tellen kennelijk niet mee.

Daar is het universum: groot, koud en mysterieus. Daar is de mens: precies zo groot als ik, warmbloedig, en minstens zo mysterieus. Want de mens heeft een mind. Wij denken over onszelf na, en veranderen als gevolg van ons idee van onszelf. Daar hebben wij helemaal geen glimmende science-fiction-gadgets voor nodig. Mensen manipuleren zichzelf al eeuwen, gewoon door te denken. Letterlijk en echt. Ook op moleculair niveau, Robbert! Dat moet ik een ster nog eens zien doen.

Over dat vreemde zelfinterpreterende wezen dat wij zijn, breken literatuurwetenschappers, filosofen en historici vanouds hun hoofd. Maar in weerwil van de titel van de serie – The Mind and the Universe – komen er geen denkers vanuit de mind aan bod. Ja, we horen wel wetenschappers praten over de mind, maar dat is iets anders. Dan wordt de mind weer gezien als onderzoeksobject, in plaats van dat de vraag wordt gesteld hoe de mind nu eigenlijk zichzelf kan bestuderen. Hoe zelfinterpretatie in dit universum kan bestaan. En wat de status daarvan is. Wanneer ‘we’ dat überhaupt wetenschap gaan noemen.