Zie mijn woede

In de hal van het Gare du Nord zit een frisse jonge man achter een tafeltje. Naast het tafeltje een banier dat rept van een ‘nationaal debat’. Erop wat papieren, die ik in mijn haast om Parijs in te komen niet inkijk. Er gebeurt verder niets rond de tafel: er staan geen mensen, er is geen beweging. Hier komt dat nationale debat in ieder geval niet van de grond.

President Macron proclameerde een grand débat national als reactie op briesende menigten gekleed in gele hesjes die zich nu al maanden in Frankrijk roeren. Mijn man ziet zijn actie als een slimme tactiek. ‘Je zegt: “Mensen, we hebben geen oorlog, we hebben een debat.” Zo demonteer je de granaat. Momentum voorbij, president kan blijven zitten’, zegt hij. Ik zie wat hij bedoelt. Tegelijkertijd denk ik: wat moet Macron dan? Wat zit er anders op dan praten (en luisteren)? Hoe moet je anders reageren op al die woede?

Onder filosofen heeft woede een slechte pers. Het enige dat er misschien goed aan is, is dat woede aangeeft dat je waarden hebt, zei Aristoteles al. Je wordt immers kwaad als iets dat jij waardeert schade ondervindt. Aristoteles benoemde nog twee condities om van woede te kunnen spreken: je moet geloven dat die schade iemand te verwijten valt, én je moet verlangen naar een soort compensatie of vergelding. En daar, zodra het gaat over vergelding, beginnen de meeste filosofen met hun hoofd te schudden. Niet wijs! Beter is het om adem te halen, je ogen op de toekomst te richten, en te komen met constructieve voorstellen die recht doen aan jouw gekrenkte waarden.

Verstandige woorden van de zelfbenoemde denkelite. Maar het maken – en verwoorden – van constructieve voorstellen veronderstelt een inspanning waarvan ik me soms afvraag of de moderne boze burger die kan leveren. Het vraagt dat je je woede omzet in een taal die je niet ervaart als de jouwe, de taal van ‘hullie daar in Parijs’ (of Den Haag). Je staat hoe dan ook bij voorbaat al op achterstand, omdat de bestuurlijke elite veel geoefender is in het werken met woorden dan jij. Wat de frustratie en woede alleen maar verdiept.

Zo althans analyseert de jonge Franse intellectueel Édouard Louis de woede van de gele hesjes. ‘De upper class veroordeelt woede, maar dat is wel heel gemakkelijk. Ze heeft er geen behoefte aan omdat ze macht heeft’, zei hij in Filosofie Magazine van vorige maand. Zelf werd Louis overigens gillend gek in het bekrompen Noord-Franse arbeidersmilieu waar hij als homoseksuele jongen opgroeide. Zodra het kon, vluchtte hij naar Parijs. Maar nu snapt hij zijn milieu, en neemt hij het ridderlijk voor ze op.

Ik denk dat er veel waarheid schuilt in deze kritiek op de politieke overleg-elite. Maar ik vind het ook wat laf om ten overstaan van woede gelijk door de knieën te gaan. Dan wordt de filosoof in mij toch weer wakker. Woede is een teken dat er waarden gekrenkt zijn, en daarom verdient ze onderzoek. Maar als het blijft bij lekker woedend blijven, schiet het allemaal niet op. Onze democratie draait nu eenmaal op woorden. Zo bereik je elkaar in een gemeenschap van halve vreemden.

Goed gebruik van woorden vereist inspanning. De politieke elite heeft onmiskenbaar een voorsprong als het op het hanteren van woorden aankomt, en in die voorsprong schuilt ontegenzeggelijk iets onrechtvaardigs. Maar om toe te treden tot de elite, hebben zelfs zij zich moeten inspannen. Ook zij hebben moeten leren om hun woorden te verdiepen en te verbeteren. Dat valt evenmin te ontkennen.

De gele hesjes lijken die inspanning om te zoeken naar de juiste woorden niet te leveren. Integendeel, ze zijn militant anti-politiek, zoals James McAuley zegt in de New York Review of Books. Ze willen niet in debat. Hun opstand is eerst en vooral een performance. Ze willen gezien worden – vandaar ook dat symbool van het gele hesje.

Soms is zo’n performance nodig. Kennelijk voelde Macron de smeulende woede eerder niet aan, en dat valt hem te verwijten. Maar ik zie niet wat hij als politiek leider nu anders kan dan zeggen: ‘Et alors? Wat zou je willen afbreken? En vooral: wat zou je weer willen opbouwen? Praat met me!’ Als je niet praat, is verongelijktheid je lot.