Jeuk

Stel: je hebt jeukende wondjes over je hele lichaam, wondjes die maar niet willen genezen. Als je goed kijkt, zie je kleine draadjes uit de plekken komen. Je voelt ze bijna in je groeien. Je kunt niet ophouden met krabben. Je gaat naar de dokter die de huidplekken wel ziet, maar geen oorzaak kan vinden. Een second opinion levert ook niets op: wat jou overkomt, past gewoon niet in het officiële verhaal. Surfend op internet stuit je gelukkig op lotgenoten, mensen met ondraaglijke jeuk die net als jij draadjes zien in hun wonden. Zij hebben ook een naam voor hun lot: Morgellons disease.

Morgellons disease bestaat. Dat wil zeggen: de term bestaat, maar de ziekte zelf is volgens de meeste medici ingebeeld. Zij spreken van parasietenwaan. De wondjes genezen niet omdat de patiënten ze zelf steeds openkrabben. En die draden zijn simpelweg vezels uit een trui, of haren van de kat die blijven plakken in het wondvocht.

Ik had nog nooit van Morgellons disease gehoord totdat ik erover las in The Empathy Exams van de jonge Amerikaanse essayiste Leslie Jamison. Zij bezocht uit nieuwsgierigheid een meerdaagse bijeenkomst van patiënten in Texas, en beschrijft prachtig wat dat bezoek met haar doet. Ze neemt hun littekens waar, ze ziet hun gekrab. Ze knoopt praatjes aan in de koffiehoek. De bezoekers blijken aardig, maar ook compleet geobsedeerd: hun wereld is vernauwd tot die vieze beestjes onder hun huid. Jamison krijgt zelf jeuk. En dan schrijft Jamison: ‘De vraag is niet of deze ziekte echt is. De vraag is welke soorten realiteit een voorwaarde voor compassie zijn.’

Ik heb dat zinnetje een paar keer moeten overlezen. Ik denk dat Jamison vraagt: sympathiseer je zonder meer met iemand, puur omdat die persoon lijdt? Of kun je pas echt meeleven als je mee kunt gaan in iemands beleving van zijn lijden?

Voor mij is dat ook een politieke vraag. Wat nu als je landgenoten zeggen ergens vreselijk veel last van te hebben, en ook met veel misbaar kenbaar maken wáár ze precies last hebben – maar je gelooft niet in de reden die zij zelf voor hun ongenoegen geven? Hoe ga je dan met elkaar om?

Zo bezie ik de mensen die momenteel tekeergaan tegen vreemdelingen. Zij zeggen dat ze last hebben van buitenlanders, moslims, vluchtelingen die ‘parasiteren’ op ons maatschappelijke lichaam. Ze doen er van alles aan om de boosdoeners van zich af te houden, tot ver over de pijngrens heen. ‘Het ongeloof van de dokter’ wordt ‘het wegkijken van de elite’. Die elite ondermijnt de verklaring van de klagers met zakelijke feiten. ‘De criminaliteit onder allochtonen is echt niet zo hoog als je corrigeert voor sociaaleconomische factoren’, zegt ze. Of: ‘Straks, als wij in onze aanleunwoning zitten, hebben we die allochtonen hard nodig om onze billen te wassen.’ Of: ‘Slimme IT-ers uit Syrië zijn goed voor de economie.’ Enzovoort, en zo verder – en dat op een steeds vermoeidere, steeds meer belerende toon.

Dat werkt dus niet. ‘Kijk dan naar mijn wonden!’, schreeuwt de ander nog een beetje harder. Je besluit te kijken, en je ziet benarde levens. Heel andere levens dan het jouwe. Jij hebt zat werk, je voelt je veilig in je buurt, de wereld is jouw speeltuin. Je kunt begrijpen dat deze mensen zich in het nauw voelen zitten. Maar je weigert te geloven dat vreemdelingen de feitelijke oorzaak zijn van dit gevoel. De verklaring kan niet kloppen. De meest venijnige protesten komen van mensen uit behoorlijk gesloten inheemse gemeenschappen. Hun ellende kan dus niet het gevolg zijn van ‘horden binnendringers’ die er nog helemaal niet waren.

Ik geloof dat maatschappelijke ontspanning pas een kans krijgt door met empathie te reageren op de paniek van je landgenoten. Ik zal dus moeten meeleven met mensen die staan te schreeuwen voor een toekomstig asielzoekerscentrum, die varkens in bomen hangen. Meeleven, ja. Maar zonder hun eigen duiding van hun onbehagen over te nemen. Dat is natuurlijk eierenlopen, want het gevaar is levensgroot dat zij zich alleen maar meer miskend zullen voelen als ik hun eigen verklaring afwijst. Welke vorm compassie in zo’n geval het beste aan kan nemen? Ik weet het niet. Dan zit er maar één ding op. Oefenen.

Marjan Slob

Gepubliceerd in de Volkskrant op 10 maart 2016