Waarom vond ik dat zo onrechtvaardig?

Een festivalzomer geleden reisde ik met man en dochter af naar België, waar zangeres Lauryn Hill zou optreden. Zodra we het terrein op waren, voegden we ons bij de fans die al stonden te wachten bij het podium waar ze straks zou verschijnen. Hill was de reden voor onze tocht. We lieten er graag andere acts voor schieten.

Toen de diva eindelijk verscheen – een stuk later dan was aangekondigd – drong zich een bezoekster naar voren. ‘Ik mag vooraan’, zei ze, boze blikken parerend, ‘want ik ben klein en zie anders niets’. Klein was ze zeker. Maar ze had niet braaf gewacht, zoals wij. Ik voelde een scheut van woede door me heen trekken, en verbaasde me over de lankmoedigheid van de andere bezoekers, die toch ook al een uur bij het podium stonden.

Waarom vind ik dit eigenlijk zo onrechtvaardig?, vroeg ik me af. Vind ik het soms okay dat deze vrouw bij elke voorstelling lang van tevoren een plekje moet veroveren, of altijd een extra dure plek moet kopen? Ik zag haar belang dus wel, en ook de bijbehorende redenering. Maar ondertussen botsten die met mijn belang, en mijn redenering.

Filosoof en econoom Amartya Sen begint zijn klassieker Het idee van rechtvaardigheid met een parabel. Drie kinderen – Anne, Bob en Carla – maken ruzie om een fluit. Anne vindt dat zij de fluit moet krijgen, omdat zij de enige is die er mooi op kan spelen. Bob maakt aanspraak op de fluit omdat hij de enige is zonder speelgoed. En Carla wil de fluit omdat zij degene is die hem heeft gemaakt. De feiten worden niet betwist; de drie kinderen weten dat Anne het mooiste speelt, Bob het armste is, en Carla het hardste voor de fluit heeft gewerkt. Maar uit die feiten volgt niet wie nu de fluit moet krijgen.

Hier zijn concurrerende rechtvaardigheidslogica’s in het geding, betoogt Sen. De rechtvaardigheidslogica van Anne draait om kunde, talent en plezier. Bob staat voor de klassiek linkse positie die ijvert voor een eerlijke verdeling van bezit. En liberaal Carla kent sterke rechten toe aan de producent. Je kunt deze verschillende opvattingen van rechtvaardigheid stuk voor stuk verder doordenken en uitwerken. En dat is zeker zinvol – al is het maar om je eigen positie beter te begrijpen. De vraag is alleen of de kibbelaars elkaar gaan overtuigen. Hoe degelijk hun redeneringen ook zijn, hun conclusies zullen verschillen, omdat hun uitgangspunten zo uiteenlopen. Anders gezegd: de strijd om de fluit zal niet door argumenten worden beslecht. Argumenteren leidt er eerder toe dat de winnaar straks een mooi verhaal klaar heeft liggen over de juistheid en rechtvaardigheid van de uitkomst.

Ik leer van Sen twee dingen. Allereerst: een technocratische politiek is de dood in de pot. Je hoort wel eens roepen dat ons land er een stuk beter aan toe zou zijn als de regering zou bestaan uit experts; een zakenkabinet zou de boel tenminste rationeel aanpakken en zich louter door feiten laten leiden. De vraag wordt dan alleen wat die technocraten zo nuchter en objectief uit gaan werken: het standpunt van Anne, Bob of Carla? Wee het land dat het botsen van waarden en belangen verdoezelt door alle aandacht te richten op kennis en degelijke procedures. Daar hebben de winnaars de fluit te stevig in handen. Daar is de arrogantie pas echt aan de macht.

Het tweede wat Sen mij leert is het belang van het verhaal. Zelfs al is een verhaal vooral een rechtvaardiging achteraf van de winnaar, dan nog helpt het als dat verhaal kwaliteit heeft. Politiek vraagt je om ruimte te maken voor mensen met andere waarden en belangen. Als je opzij moet, dan maar liever voor een zinnig verhaal, ook al botst het met het jouwe. Ik ben op dat festival verdrongen door die kleine vrouw en dat zit me nog steeds niet helemaal lekker. Maar ik kan haar redenering volgen, en dat verzacht mijn gevoel van onrecht. Het maakt dat ik me enigszins bij de situatie kan neerleggen. En dat opent weer andere ervaringen. Want ondertussen zong Lauryn Hill de sterren van de hemel. Ik zag haar misschien niet al te best, maar ik hoorde haar wel. Ik nam toch deel.

Marjan Slob